De patroon van de parochie Vichte, tevens 2de patroon van de kerk, de Heilige Theodoricus (Diederik, Saint-Thierry), krijgt tot in 1967 (zie bron “Nova Terra que dicitur Vebta”) van geen enkele auteur waar hij recht op heeft. Bij het vervangen van het in 1918 stukgeschoten brandraam in het hoogkoor, zag men zelfs de kans de Heilige Theodorus (Theodoor) af te beelden, met eronder S. Theodoricus. Deze verkeerde uitbeelding boven de goede naam is aan de glazenier toe te schrijven.
De Heilige Diederik was een discipel van de Heilige Remigius. Hij stichtte de abdij van de Mont d’Hor bij Reims – die later naar hem genoemd zou worden – en werd de eerste abt ervan. In 533 is hij overleden en zijn feest wordt gevierd op 1 juli.
Glasraam uit de “Oude Kerk” met de verkeerde afbeelding van Sint-Theodorus is te bezichtigen in de nieuwe kerk van Vichte.
Inleiding
De kerk is gebouwd ten noorden van het “kasteel met neerhof” van de heren van Vichte. Om zijn onderdanen van altaar en gebed te voorzien richt Goswin, de eerste heer van Vichte, samen met de monniken van de Sint-Diederiksabdij van Reims, voor 1114 een typische landelijke bidplaats op. Het kerkje was oorspronkelijk een Romaanse zaalkerk en werd in de 14e eeuw omgebouwd tot een kruiskerk. Voorheen was de kerk omringd door een kerkhof, maar dit werd gesloten in 1930. De kerk werd een beschermd monument bij K.B. van 20/02/1939.
Van deze Romaanse zaalkerk met westtoren, gebouwd in Doornikse kalksteen, bleven de westgevel, de gevels van het schip en het opgaand metselwerk in de koorwanden en -sluiting bewaard.
Bouwgeschiedenis
De toren verdient speciale aandacht omdat de uitvoering er van zo zeldzaam is in Vlaanderen. De eikenhouten torenconstructie die afgedekt is met schaliën werd pas later bij de naar Frans-Romaans model opgetrokken klokkenmuur toegevoegd. De twee ongelijke gaten dienden voor de ophanging van de klokken.
Vóór 1363 werd de kerk omgebouwd tot kruiskerk door de constructie van twee transeptarmen, tevens werd het koor vergroot en werd de houten klokkentoren opgebouwd tegen de Romaanse klokkengevel. De werken werden betaald door Jan van der Vichte en zijn echtgenote Maria Van Halewijn, beiden begraven in het nieuwe koor.
In het eerste kwart van de 15de eeuw werd het noordelijk koor met Onze-Lieve-Vrouwaltaar opgericht. Omstreeks 1550 werd de kerk door de bevolkingstoename vergroot. Er werd een zuidelijk koor aangebouwd. De oude transeptarm werd hierbij gesloopt en heropgebouwd als deel van de nieuwe beuk.
Een houten kerkdeur werd geplaatst in 1693 door een doorgang uit te hakken in de klokkenmuur.
In 1713 werden er muurschilderingen aangebracht door meester-schilder Lamoral Daudenard uit Rijsel, bekostigd door hoogbaljuw François De Cocq.
De marteldood van H. Stephanus en Onze-Lieve-Vrouw van de rozenkrans (nu verdwenen) werden voorgesteld. De voorstelling van de verrijzenis achter het hoogaltaar verdween ook. Herstellingswerken aan de vervallen kerk drongen zich op tijdens de 18de eeuw. Een nieuwe vloer werd geplaatst in 1730, het dak werd deels vernieuwd in 1757.
In 1779 werden het classicistisch portaal en de sacristie toegevoegd. Het interieur werd met stucwerk in Lodewijk XV-stijl bekleed.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het gebouw gebruikt voor de Duitse erediensten. Door de inslag van granaten op het einde van de oorlog werd er een restauratie uitgevoerd in 1924-1925 onder leiding van de Kortrijkse architect R. Acke.
In 1962 werd aan het Dr. Louis Isebaertplantsoen een nieuwe kerk opgetrokken naar de plannen van architect C. Vastesaeger. Sindsdien deed de “Oude” kerk geen dienst meer als parochiekerk, maar vond de gemeentelijke bibliotheek er zijn “goddelijk” onderdak.
In 1971-1972 werd de kerk gerestaureerd onder leiding van architect P.A. Pauwels (Kortrijk). Een deel van het meubilair werd naar de nieuwe kerk overgebracht.
Vanaf 1996 vormt dit uniek kerkje het decor voor culturele manifestaties (optredens, tentoonstellingen, toneel,..) en maakt zij deel uit van het cultureel centrum.
Exterieur
De oudste afbeelding van de oude kerk is te vinden in “Flandria Illustrata” van Sanderus, waarvan de eerste uitgave verscheen in 1642. Behoudens het in 1779 gebouwde portaal en de sacristie, is er eigenlijk niets aan veranderd. Opmerkelijk is wel dat de tekenaar de noordelijke kruis- en zijbeuk (die een afzonderlijk dak hebben) aan de zuidzijde heeft getekend en de zuidelijke kruis- en zijbeuk (onder één dak) aan de noordkant !
Interieur
Merkwaardig stucwerk uit de 2de helft van de 18de eeuw (Lodewijk XV-stijl), versiert muren en zolderingen en behoort tot de weinige nog bewaarde pleisterversieringen in ons land die met de hand werden uitgevoerd. Typisch rococo-interieur.
Boven de beide zijaltaren van de kerk waren tot voor de restauratie twee muurschilderingen te zien. Beide werken werden in 1713 geschilderd door de Rijselse meesterschilder Lamoral Daudenard en het was hoogbaljuw François Decocq die ze had bekostigd.
De titels van de werken zijn: “O.L.Vrouw van de Rozenkrans” (O.L.Vrouw overhandigt de rozenkrans aan de H. Dominicus) en “De marteldood van de H. Stephanus”. Alleen dit laatste schilderij kon worden bewaard. De schilder De Stoop uit Waregem bracht vervolgens in 1812 de omkadering aan.
Stephanus geldt als de eerste van het christendom. Hij was de eerste diaken van de zeven die werden aangesteld door de apostelen om de aalmoezen eerlijk te verdelen onder de weduwen. Hierdoor konden de apostelen zich concentreren op preken en lesgeven. Hij werd gestenigd na in Jeruzalem de hogepriester en de oudsten te hebben beschuldigd van de moord op de Messias. De latere apostel Paulus stemde met zijn executie in. Hij stierf in het jaar 35. Volgens een legende werd het lichaam van Stephanus in 415 ontdekt in Jeruzalem. Het lichaam werd overgebracht, met een tussenstop in Constantinopel, naar het Vaticaan in Rome. De vermaarde overblijfselen werden in het graf van Laurentius van Rome bijgezet. Stephanus wordt over het algemeen afgebeeld in de kledij van de diaken, de dalmatiek. Het is vaak een jonge man zonder baard en met vriendelijke gelaatstrekken. Als attribuut draagt hij stenen die vaak op zijn hoofd, in zijn handen of op zijn schouders liggen, al dan niet bebloed.
Op de plaats van dit ene verdwenen muurschildering hangt nu een schilderij dat Vichte in bruikleen kreeg van het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen. Het schilderij is getiteld “De instelling van het Gulden Vlies” en werd geschilderd door Albert Roberti, een Brussels schilder die tot de Vlaamse school (1811-1854) behoorde. Roberti was een leerling van Navez en vooral bekend om zijn portretten en historische taferelen. Hij was leraar aan het Aka in Brussel in 1854.
De Orde van het Gulden Vlies werd op 10 januari 1430 in Brugge ingesteld door Filips de Goede, hertog van Bourgondië, bij gelegenheid van zijn huwelijk met Isabella van Portugal. De Orde van het Gulden Vlies was de tegenhanger van de Engelse Orde van de Kousenband, die uit 1348 dateert. Met de instelling van deze Orde wilde Filips de Goede nog meer aanzien geven aan zijn dynastie. De nieuwe Orde was een select gezelschap waarmee de hertog zijn beste medewerkers en buitenlandse bondgenoten kon eren. De Orde werd erkend door de paus en genoot pauselijke privileges. Een van de voorrechten van de Ridders in deze Orde is dat zij van de paus het recht hebben gekregen om in hun slaapkamer een mis te laten opdragen. Dit voorrecht delen zij met hoge geestelijken en katholieke vorsten. De Orde bestond aanvankelijk uit dertig ridders en vier officieren: een schatbewaarder, een wapenmeester, een kanselier en een griffier, met aan het hoofd de Hertog van Bourgondië. Het aantal Ridders werd in 1516 uitgebreid naar vijftig. De Heer der Nederlanden was tevens het hoofd van de Orde, dus na Filips de Goede werd deze functie bekleed door achtereenvolgens Karel de Stoute, Filips de Schone, Karel V, Filips II.
De orde verloor zijn grootmeester uit het Huis Valois toen Karel de Stoute sneuvelde in de Slag bij Nancy in 1477. De orde bleef in handen van diens dochter Maria van Bourgondië en haar echtgenoot Maximiliaan van Oostenrijk uit het huis Habsburg. Hierdoor namen de Habsburgers, als opvolgers van de titel “duc de Bourgogne”, de soevereiniteit over van de Orde.
In 1516 wijzigde Karel V, keizer van het Heilige Roomse Rijk, koning van Spanje en heer der Nederlanden, de statuten van de Orde en er werden nu vijftig ridders benoemd in plaats van dertig. Dit werd in hetzelfde jaar bevestigd in de bul van Paus Leo X, waarbij tevens de stichting van de orde werd bevestigd door de paus. De pauselijke privileges, toegekend door de bul van Paus Leo X, tonen aan dat deze Orde in feite een religieuze gemeenschap was. De vergaderingen moesten plaats hebben in een kerk, waarbij de leden van de Orde een gereserveerde plaats hadden in het koorgestoelte – plaatsen anders voorbehouden aan de clerus. Hierdoor vindt men in verschillende kerken de wapenschilden van de ridders van de Orde in het koorgestoelte (Gent, Brugge, Mechelen, Barcelona).
Karel V, keizer van het Heilige Roomse Rijk, koning van Spanje en heer der Nederlanden heeft de Ridders slechts eenmaal tijdens zijn lange regering bijeengeroepen voor een kapittel. Dat werd in Barcelona gehouden. Karel liet de titel van Grootmeester na aan zijn zoon Filips II. Maar ook Karels broer, Ferdinand, die na de abdicatie van Karel V keizer werd, eigende zich het recht toe om ridders in deze orde te benoemen.
De vliesridders waren niet onderworpen aan de wereldlijke rechtsmacht, maar aan het eigen gerecht van de Orde. Tijdens de regering van Filips II werd deze bepaling genegeerd. De veroordeling in 1568 door de “bloedraad” en de daaropvolgende terechtstelling van de graven van Egmond en Hoorne, beiden Ridder van het Gulden Vlies en dus onschendbaar, was immers in strijd met deze bepalingen. Er werden in de daaropvolgende jaren geen kapittelvergaderingen meer gehouden om koning Filips II de schande te besparen hiervoor ter verantwoording geroepen te worden. De gerechtelijke moord op de twee vliesridders belandde in de doofpot.
In de 16e eeuw ontstond dus, naast de Spaanse tak ook een Oostenrijkse tak van de Orde. De Spaanse en Oostenrijkse kanselarijen correspondeerden vruchteloos over deze kwestie totdat in 1700 met de dood van Karel II de Spaanse Habsburgers uitstierven.
Filips van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV, uit het huis Bourbon, die in 1700 als Filips V koning van Spanje werd, noemde zich, zonder dat hij daar een overtuigend recht op kon doen gelden, grootmeester van deze orde. Oostenrijk protesteerde tevergeefs.
De laatste Habsburgse keizer stierf in 1766. Zijn dochter, keizerin Maria Theresia, erfde van haar vader niet alleen zijn grondgebied maar ook de zeggenschap over de Orde. Het huis Habsburg-Lotharingen erfde aldus de titel met de Oostenrijkse landen en de Oostenrijkse Nederlanden.
Schets, gemaakt rond 1850 door baron de St. Genois, van het in 1918 volledig vernielde brandraam in de “Oude Kerk”. Willem II van der Vichte in biddende houding en in wapenuitrusting. Boven hem prijkte zijn patroonheilige Willem van Aquitanië. Naast hem zijn echtgenote in biddende houding, met boven haar een O.L. Vrouw met kindje Jezus, en helemaal bovenaan het wapenschild van Vichte. Dit brandglas was te zien in de noordbeuk en dateerde van de 2de helft van de 16de eeuw.
Grafmonumenten
In het noordelijk zijkoor (Onze-Lieve-Vrouwkoor)
Oorspronkelijk bedekte deze plaat het graf van vrouwe Florentien Wielant, zuster van de bekende Philippe Wielant en weduwe van Willem van Heule. Florentien huwde Jacob van der Vichte, heer van Vichte, en ze overleed kinderloos op 1 april 1524. Dit stuk is van hoge kunstwaarde omdat het een goed bewaard exemplaar is van de grafplaten die onze Vlaamse graveerders uit de 15e en 16e eeuw zo beroemd maakten. Het werk meet 1,62 m op 0,89 m.
Op de plaat bemerken we een afbeelding van de overleden edelvrouwe, voorgesteld met gevouwen handen, de voeten rustend op een hazewind (symbool van de trouw) en het hoofd op een kussen. Het decor bestaat uit weelderig borduurwerk, halfrond opgehangen tussen 2 renaissance-pilasters die eveneens kunstig zijn bewerkt. Boven het hoofd van de overledene houden twee engelen ruitvormige blazoenen: links Heule-Wielant en recht Vichte-Wielant. In de klaverbladvormige medaillons in iedere hoek, worden de vier evangelisten voorgesteld door hun symbool (een gotische traditie!). Vrouwe Florentien werd in het O.L.Vrouwkoor begraven (noordelijke beuk), dicht bij de grote pijler. De plaat is vermoedelijk Brugs werk.
De volledige tekst (afkortingen voluit geschreven): “SEPULTURE VAN MEVRAUWE FLORENTINE WIELANT, VRAUWE VAN BAVICHOVE WYLENT GHEZELLENEDE VAN HEER WILLEM VAN HUELE RUDDERE HEERE VAN HUELE VAN LEEWERGHEM BERLEGHEM ETC. ENDE DAER NAER VAN MEER JACOP VANDER VICHTE. OEC RUDDERE HEERE VANDER VICHTE VAN ZANDTVOORDE ETC. DE WELCKE OVERLEET DEN EERSTEN VAN APRIL XV° XXIIII NAER PAESSCHEN”
Een andere grafzerk die bewaard is gebleven is deze van François de Cocq (+1714), heer van Steenbergen en hoogbaljuw van Vichte en zijn echtgenote Anthonette Petit (+1710) en de dochter uit het eerste huwelijk van deze laatste. De tekst beslaat ongeveer een volle getypte bladzijde en vermeld talrijke giften aan de kerk. Eén van de giften waren de altaarschilderingen, waarvan deze in de zuidelijke beuk, voorstellend de marteldood van St. Stephanus, bewaard is gebleven.
Overige grafmonumenten
Ruitvormige plaat van Pieter Notebaert, brouwer (+1733) en Marie Thérèse Baert (1735), met boven embleem van de brouwers, arduin (in toegemaakte Romaanse deuropening in zuidelijke gevel van schip).
Tegen de zuidelijke muur hangen de grafstenen van drie gewezen pastoors van deze kerk. De jaartallen wijzen op hun ambtstermijn: Augustinus-Ludovicus Ossellioen (1741-1745), Jacobus Warlop (1745-1760), August Slosse (1895-1904). Aan deze muur staat ook de grafsteen van pastoor-musicus Pieter Lodewijk Busschaert (1883-1892), vriend van Guido Gezelle en Edgar Tinel.
Een andere grafsteen herinnert aan de familie Verhaeghe, nog een andere aan Judocus Vantieghem, de laatste griffier van Vichte.
In het portaal pastoor Joannes Fransiscus Gillon (+1764),
Speciale aandacht tot slot gaat uit naar de begraafplaats en het grafmonument van componist, dirigent en organist Herman Roelstraete (°Lauwe 1925 +Kortrijk 1985), eerste ereburger van Vichte. Hij begon zijn muziekstudies aan het Lemmensinstituut te Mechelen. Als laureaat van dat instituut rondde hij zijn studies af aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel. Ook aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent volgde hij lessen, evenals privélessen in orkestdirectie, orkestratie, compositie en dodecafonie. Hij begon zijn pedagogische loopbaan in 1947 als leraar voor zang aan de muziekacademie Peter Benoit te Harelbeke. Tussen 1955 en 1970 was hij muziekleraar aan verscheidene middelbare scholen. Als directeur van de muziekacademie te Izegem (1955-1970) voerde hij verschillende pedagogische vernieuwingen in en breidde de school uit tot buiten de grenzen van Izegem. Van 1969 tot 1981 was hij ook leraar praktische harmonie aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel. Als dirigent stond hij aan het hoofd van verschillende koren en instrumentale ensembles. Ook op muziekwetenschappelijk gebied was hij actief o.m. door de studie van het volksliedgoed, de uitgave van onbekende partituren uit de voorbije eeuwen. Hij zette zich daarenboven intens in voor een verantwoorde restauratie van oude orgels. Hij was een veelzijdig en vruchtbaar componist. Zijn compositie getuigen van een enorm vakmanschap; de meeste van zijn werken zijn geladen met een rijke en wisselende gevoelsinhoud. Hij werd ereburger omwille van zijn verdiensten als bezieler en stuwende kracht van het plaatselijke “Musica Flandrorum”, die hun repetities hielden in de “Oude Kerk”. Dit monument werd vergund door bemiddeling van het provinciebestuur en de regering en opgericht met de steun van de “Stichting Herman Roelstraete”.
Orgel parochiekerk Sint-Stephanus
Vóór 1890 was er reeds een orgel aanwezig; informatie hierover ontbreekt. In 1890-1891 werd een nieuw orgel geplaatst door Pierre Schyven. In het Interbellum onderging het herstellingswerken (na oorlogsschade?) door J. Anneessens. Toen in 1962 een nieuwe kerk in gebruik genomen werd, is het Schyven-orgel nog enkele jaren in de oude kerk blijven staan, om pas in 1973 naar de nieuwe kerk te verhuizen. Bij die overplaatsing werd het instrument licht gewijzigd.
Terwijl hij pastoor was begaf op zekere dag de draagbalk van het oude kerkorgel en het viel in puin. Pastoor Busschaert trok op bedeltocht om een nieuw en degelijk orgel te kunnen aankopen en kreeg o.a. van juffrouw Belpaire uit Antwerpen een belangrijke gift. In 1892 schonk de broer van pastoor Busschaert, brouwer te Maldegem, nog 2000 fr. die, althans gedeeltelijk, werden gebruikt om het orgel uit te breiden.
Toen het orgel op 12 maart 1891 werd ingespeeld door Alphonse Mailly, orgelvirtuoos en leraar aan het Conservatorium van Brussel, was ook Edgar Tinel aanwezig, naast talrijke andere van zijn vrienden. Het werd voor de brave pastoor een onvergetelijke dag.
Aanvankelijk werd in de nieuwe kerk gebruik gemaakt van een electronisch orgel.
Het oude, merkwaardige Schyven-orgel uit de oude parochiekerk werd gerestaureerd en naar de nieuwe kerk overgebracht. Dit orgel is een enig stuk, speciaal gebouwd door orgelmaker P. Schyven uit Brussel voor pastoor Pieter Busschaert.
Bronnen
- Blockeel L., Vichte in oude prentkaarten, Europese Bibliotheek – Zaltbommel/Nederland, 1973
- Warlop E., De Vlaamse adel voor 1300, deel 2 bijlagen, Handzame, 1968
- Warlop E. & Blockeel L., “Nova terra que dicitur Vebta.” De abdij van Sint-Diederik bij Reims en de oudste geschiedenis van Vichte (einde 11de-einde 13de eeuw), Overdruk uit Verslagen en Mededelingen van De Leiegouw IX, 1967
- Blockeel Leonard, De oude parochiekerk van Vichte, Vichte, 1965 (niet gepubliceerd), geraadpleegd via collectie Westflandria-Rodenbach bib – 4° – grote formaten BLOC
- Blockeel Leonard, Van der Vichte, de gemeente, de parochie, de heerlijkheid, het geslacht, Vichte, 1975
- Cornilly Jeroen, Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel I, Arrondissementen Ieper, Kortrijk, Roeselare, Tielt, Brugge, 2001
- Despriet Philippe, De Zuid-West-Vlaamse parochiekerken, deel. 2, Kortrijk, 1983
- Roose-Meier Bernadette, Verschraegen Hugonne, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie West-Vlaanderen. Kanton Kortrijk II, Brussel, 1979
- De Gunsch A. & De Leeuw S. met medewerking van Callens T. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Anzegem, Deelgemeenten Anzegem, Gijzelbrechtegem, Ingooigem, Kaster, Tiegem en Vichte, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL27, (onuitgegeven werkdocumenten)
- Slosse, Leopold [“paster van Rumbeke”] : Rond Kortrijk, of, Schetsen over de prochien van het oud bisdom Doornyk, liggende in de voormalige dekenijen van Helkyn, Kortryk & Wervick
- Sanderus A., Verheerlykt Vlaandre behelzende een algemeene en nauwkeurige beschryving van dat Graafschap en van zyne algemeene en byzondere Wetten; alsmede een Chronologische en Historische opvolging zyner Graaven, tot op Karel den VI tegenwoordig Roomsch Keizer, Leyden, Rotterdam en ’s Gravenhage, 1735
- informatie uit de benezit, arto en de inventaris-catalogus van het museum voor schone kunsten te Brussel
- Vanoverbeke , Herman Roelstraete, Vichte, 1981