In “20 Zuidwestvlaamse hoeven I” meent de auteur Philippe Despriet dat het Schaliënhof de enige historische hoeve is die Vichte rijk is. Niets is echter minder waar! Zo ligt oa, vlakbij dat zelfde Schaliënhof een hoeve die historisch heel wat belangrijker is.
We hebben het over de hoeve Prosper Debosschere (Deerlijkstraat 7), die in tegenstelling met het Schaliënhof reeds in de 15de eeuw een “groot hof” was (ca. 20 ha). Voor 1450 vinden we de hoeve vernoemd als “Bosschers hofstede”, naar de toenmalige eigenaar Joeris de Bosschere, misschien wel een verre voorzaat van de vroegere bewoner. Na Joeris de Bosschere werd Henderik van de Wostijne eigenaar, opgevolgd door zijn zoon François ; de hoeve heet dan “’t Goet van de Wostijne”.
We zien dus de naam van de hoeve veranderen met de eigenaar-bewoner. Hetzelfde stellen we vast met een vlakbij gelegen achterleen van het leenhof van Vichte, waaraan heerlijke rechten verbonden waren en waartoe het “Duuvelsvelt” behoorde (het sportveld achter de Gemeenteschool).
In de 15de eeuw sprak men over “Bosschers leen” en daarna over “de heerlichede van der Wostijne”. Dit leen was ten andere ook daarna steeds in handen van de eigenaar van de hoeven, die “erve” was (t.t.z. “Cijnsgoed”).
Rond 1500 kwamen leen en erve door aankoop in handen van Willem van der Vichte, broer van Jacob de toenmalige heer van Vichte die het “groote huus” van zijn hoeve betrok. Na de dood van Jacob, die in 1529 kinderloos overleed, werd Willem heer van Vichte en hij verhuisde naar het “Oud Kasteel”. Nog tijdens zijn leven (in 1528) legde hij in een akte vast wat aan elk van zijn kinderen moest toekomen. De heerlijkheid Vichte verviel uiteraard aan zijn oudste zoon Willem terwijl de jongste, Antheunis, o.a. “Woestijne” zal erven.
Willem overlijdt in 1539 en amper 5 jaar later (1544) sneuvelt Antheunis te Waremme in dienst van de graaf. “Woestijne” gaat naar zijn oudste broer Willem, de heer van Vichte. In een opsomming van zijn nagelaten goederen vinden we volgende beschrijving van de hoeve:
– t groote huus staende up t goet van de Wostijnen erve synde
– noch een schuere up tselve
– noch een brauwerie huus
– noch een poorte met een poest (= koestal) daeranne hanghende
– noch een duuvecot
– noch een bachuus
– noch een woonhuus een schuurken ende een bachuusken daer Jacop van Wijmelbeke woondt.
Wie er op dat ogenblik in het “groote huus” woonde weten we niet maar de bewoner van het neerhof staat wel vermeld. Op het einde van de 16de eeuw was een Jacob van Wijmelbeke griffier van Vichte. Hoe de hoeve er rond 1600 ongeveer uitzag zien we op een van de kaarten in het reeds meermaals genoemde renteboek uit 1605. Het “groote huus” is een soort kasteeltje op een omwalde mote, wat er al op wijst dat hier niet zomaar een gewone cijnsboer woonde. Het feit dat er ook een “duuvecot” was, betekent dat de bewoner heerlijke rechten had (hij was namelijk heer van de heerlijkheid van der Woestijne).
Gedurende de ganse 16de eeuw was een van der Vichte eigenaar van deze hofstede. Toen tegen het einde van de 16de eeuw Philips van der Vichte uit noodzaak bijna al zijn goederen verkocht, kwam het “Goet van de Wostijne” in handen van Joos van Erpe, afkomstig uit het Antwerpse en vertrouwensman van Maarten de la Faille, die in 1594 de heerlijkheid Vichte had gekocht. Vanaf die tijd werd de hoeve “’t Goet ten Upstalle” geheten, soms ook “Den Opstal”. Waarom men deze naam is gaan gebruiken, durven we niet met zekerheid vooropstellen. Wellicht was het omdat vanaf het begin van de 17de eeuw het goed niet meer door de eigenaar bewoond werd maar door een pachter (één van de mogelijke betekenissen van opstal is pacht).
Joos van Erpe was in ieder geval de laatste bewoner die eigenaar was. Dit bleef zo tot Rogier Quatannens vanaf 1773 eigenaar en uitbater werd. Hij stierf te Vichte in 1797. De Franse overheersing met haar zware lasten, verplichtten de erfgenamen de eigendom weer te verkopen. Via de Zingemse familie Ameloot belandde de hoeve vorige eeuw in handen van de Oudenaardse familie Vandewalle.