Voor de Franse overheersing lagen er op Vichte zes heerlijkheden. De belangrijkste was de heerlichede vander Vichten, die 3/4de van de parochie besloeg. Twee van de op Vichte gelegen achterlenen hadden zelf ook heerlijke rechten en waren dus ook heerlijkheden: WOESTIJNE (met als foncier ‘t Duivelsveld, het sportveld bij de gemeenteschool) en SINTE DIERK (met als foncier de verdwenen hoeve tussen Beukenhofstraat en Olekenbosstraat, vroeger o.a. fabrieksgebouw Mekeirle). Verder lag op Vichte nog een deel van de heerlijkheid van HOUFSTRAETE bij de grens met Deerlijk, links en rechts van de Knokstraat. Langs de Olekenbosstraat tenslotte lagen PLANCKE en OVERACKERE, beide achterleen van Noortassche (Deerlijk).
In 1760 was de eigenaar van “een hofstede ende land” te Vichte niemand minder dan een oud-burgemeester van de keizerlijke stad Aken M’her Leonard joseph Baron de Lambert de Cortenbach, Burggraaf van Montenaken. In 1767 verkocht M’her Bernard Joseph Baron van Hallberg, vermoedelijk erfgenaam van eerstgenoemde, deze hofstede aan Jacques Courtens uit Harelbeke.
De beschrijving van het verkochte goed werd teruggevonden in het Harelbeekse Kerkarchief bewaard in het Rijksarchief te Kortrijk onder nr. 20093.
We citeren: te Coope eene hofstede rontom bewalt met huys scheure Coyestal ende ovenbeur / t’saemen groot volgens metinghe twee bunderen drye hondert achttien roeden cortrycksche maete / gelegen binnen de prochie van Vichten onder het District der Casselrye van Cortryck by de prochie van Deerlyck / aende straete scheedende t’selve Deerlyck ende Vichten Loopende van de herberghe het HEETJEN naer de Breedestraete van Deerlyck / sorterende onder dheerelicheden van Plancke ende Overackere in pachte gebruyckt by judocus van hamme fs adriaen voor de somme van acht ponden grooten courant t’Jaers die daer aenne noch pacht heeft tot Kersavont 1768.
Uit andere documenten blijkt dat de hofstede zelf sorteerde onder PLANCKE terwijl het land onder OVERACKERE viel. Het enige heerlijke recht dat aan Plancke kleefde was vermoedelijk het feit dat het leen Plancke recht had op een baljuw en een officier. Als het dan al eens gebeurde dat die baljuw zijn functie moest uitoefenen, zoals hier bij deze verkoping bvb, dan moest hij zijn wet ontlenen aan den heuverheere (Noortassche). Bij deze verkoping traden dan ook op : de baljuw van Plancke met de Burgemeester en schepenen van Noordassche, naast de baljuw, burgemeester en schepenen van Overackere. Het document was ondertekend door Dewulf, griffier van Noortassche.
Uit hetgeen voorafgaat blijkt dus dat de naam OVERAKKER voor de woonwijk achter de gewezen hoeve Turpyn, niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Dat de moderne spelling werd gebruikt gebeurde op aandringen van de ter zake bevoegde provinciale commissie, die haar goedkeuring moest hechten aan de (nieuwe) naam.
Bij het raadplegen van allerlei archiefstukken in verband met heerlijkheid Overackere binnen Vichte viel wel één ding op : geen enkel stuk grond heeft een naam (toponiem), dit in tegenstelling tot de aanpalende landen, bos of heide binnen de heerlijkheid Vichte. Een verklaring daarvoor ligt niet voor de hand.
De naam Olekenbosstraat was in 1767 nog niet in gebruik. Hij duikt voor het eerst op tijdens de Franse tijd. Dat die naam verwijst naar een “oleken” (=slechte) bos is duidelijk.