Joannes Steverlynck, die een bijzondere godsvrucht had voor de Heilige Jozef, begon rond 1875-76 met de verspreiding van de Heiligenverering bij buren, vrienden en kennissen.
Met medewerking van E.H. Frederiek Depoortere, onderpastoor, stichtte hij de Gilde ter ere van de H. Jozef en besloot een kapel te bouwen voor deze heilige. Hij begon hiervoor de nodige gelden in te zamelen en bezocht de rijkere burgerij van het dorp, alsook andere heren en dames, die hem goedgezind waren. De paardenboeren waren bereid kosteloos de stenen van Waregem af te halen. Deze werden aan de helft van de prijs geleverd door de heer Jules Storme. Wie geen paarden bezat, zorgde eveneens kosteloos voor de grondwerken, het dienen der metsers en andere bijkomende werken. De heer Adolf Verhaeghe nam de kost der ambachtsmannen voor zijn rekening.
De kapel werd dan gebouwd aan het einde van de Kerkdreef op de grond van de heer Adolf Verhaeghe in 1877.
De eerste steen werd plechtig gelegd op Lichtmis door E.H. Jozef Maes, pastoor, de tweede steen door de heer Verhaeghe en de derde steen door de heer Jan Detavernier, een oude landbouwer die op zijn renten leefde en een bijzondere gift had gedaan voor de oprichting.
Deze gift beschouwde Joannes Steverlynck als het eerste wonder van de H. Jozef. Immers was Jan Detavernier zeer gierig sedert hij ophield met zijn boerderij en hij woonde met zijn broer Francis in een huis bij het hof van Decraene (Schaliënhof). Hoewel vermogend, leefde hij zeer arm. Joannes Steverlynck wist hem echter te overtuigen van de invloed van de H. Jozef en de verdiensten die hij hierdoor zou bekomen dat de vrekkige Detavernier een som van 1.000 frank schonk voor de kapel, mits een lijfrente van 5% per jaar. Hij leefde nog een 4 à 5 jaar en bleef een bijzondere verering voor de H. Jozef bewaren.
Het broederschap bloeide en bestond uit getrouwde mannen en oude jonggezellen, een 130 à 150 in aantal. Elk lid betaalde 1 frank per jaar. Tot aan zijn dood in 1889 zorgde Joannes Steverlynck jaarlijks voor de inzameling. De volgende jaren nam zijn zoon Aloïs Steverlynck (broer van de grootvader van ere-burgemeester Antoon Steverlynck) de taak over. Joannes had twee zonen : Adolf en Alois. Adolf had vele zonen, waaronder Jan Steverlynck, vader van Antoon Steverlynck.
Bij het overlijden van een lid werd een dienst opgedragen te zijner nagedachtenis. De gilde bezat een vlag, die de afgestorvene vergezelde tot aan zijn graf. Jaarlijks op St.-Jozef was er algemene kommunie voor de leden en werd een nagedachtenis gehouden voor de afgestorven leden. Na de H. Kommunie mochten al de leden koffie met koekebrood gaan eten op het gemeentehuis. De eerste jaren betaalde de heer Adolf Verhaeghe de kosten hiervoor en later de Gilde zelf als de financiële toestand het toeliet. Na de dienst brachten de leden een bezoek aan de kapel en daarna ontspande men zich tot ‘s middags. Het was ten volle misdag, want naast de leden, was bijna ieder gezin vertegenwoordigd in de kerk ‘s morgens. ‘s Avonds werd de kapel verlicht en werd druk bezocht door buren, leden van het dorp en van de statie.
Het ganse jaar door werd de kapel bezocht, vooral in de zomer en het meest in de maand maart. De offerande getuigde van de devotie van de bezoekers.
In 1880 is van Rome een bulle van zijne Heiligheid gekomen, die de verering van de H. Jozef door de Gilde goedkeurde. Het houten altaar dat in de kerk werd gebruikt op Witte Donderdag voor het uitstellen van het H. Sacrament, behoorde toe aan de Kapel. In opdracht van Joannes Steverlynck werd dit altaar gemaakt door Vic Calu voor het uitstallen van het H. Sacrament op de dag van de grote processie. De penningmeester van de Gilde was E.H. Depoortere tot M. Steelandt ofwel M. Slosse hem de gelden en boeken opvroegen in 1895 of 1896. Sedertdien verzwakte de Gilde en vooral toen M. Slosse het broederschap van de H. Franciscus instelde in het jaar 1899.
De heer Adolf Verhaeghe was het hoofd van de Gilde. Naar aanleiding van zijn huldiging bij zijn thuiskomst van zijn huwelijksreis was de gemeente versierd en werd gefeest. De kapel blonk uit door haar versiering en verlichting ‘s avonds. Op de voorgevel tussen honderden lichten prijkte een gedicht, gemaakt door Guido Gezelle:
Sint Jozef is patroon der timmerlieden om reden dat Jezus en dat hij te samen het ambacht deden, maar bovendien is hij patroon van man en vrouw wanneer ze God verbindt in de huwelijkse trouw zijt welkom dan.
O vriend met uw vrouw geprezen Sint Jozef meest van al, moet Uw patroon nu wezen. En zorgen dat gij hier in Vichtens hof geplant blijft altijd vruchtbaar zijn voor kerk en vaderland.
God geve O president en onze gildeleden dat wij voorspoedig U en vol van zaligheden bewaren mogen lang in Vichte en getrouw Uw stappen volgen en de stappen van Uw vrouw tot dat wij na de loop van menig volle jaren met U en haar te samen tot bij Sint Jozef varen.