Geschiedenis van Vichte

Een korporaal van Napoleon gekweekt in Vichte

In het Rijksarchief te Brugge bevinden zich een groot aantal brieven van Westvlaamse jongemannen die dienst hebben gedaan in de legers van Napoleon. De vraag is, hoe al die (persoonlijke) brieven daar beland zijn.

Daarvoor moeten wij even teruggaan tot het jaar 1797, wanneer de Zuidelijke Nederlanden ingelijfd werden bij het Franse Keizerrijk. Op dat ogenblik werden de Franse wetten ook bij ons van kracht en dus ook de Franse legerwet die de militie regelde. Zo kon men uitstel van dienst krijgen en geplaatst worden à la fin du dépôt, wanneer men reeds een broer onder de wapens had. Mits voorlegging van een certificaat van de overheid van de broer-soldaat, werd men dan slechts bij de laatste opgeroepenen van zijn klas ingelijfd. Nu gebeurde het dat zo een certificaat verloren ging of dat men zulk document niet kon betalen. In dergelijk geval voorzag de legerwet de mogelijkheid om in plaats daarvan bij de militieraad een recente brief van de dienende soldaat in te leveren…

Zulk een brief, gericht aan Monsieur François Peers Cabretier à Vichte Lys, bevindt zich om die reden in vermeld archief. Hij werd geschreven op 31 augustus 1808 door Joseph LAZOE, Caporal dans le 112 Regiment 1 Compagnie en garnison a Alexandrie (Alessandria, Noord-Italië).

Joseph Lazoe werd geboren te Deerlijk op 13 december 1786, maar groeide op bij zijn tante Françoise Planckaert en haar echtgenoot François Peers, herbergier en winkelier bij de oude kerk te Vichte (kant Kasteelwal). Dit echtpaar was kinderloos zoals blijkt uit het volkstellingsregister van 1815. Naast Joseph Lazoe woonde er ook nog een dienstmeid: Cornelie Lietaer.

De omgeving van de oude kerk in 1813 getekend door Seraphin Vermote. In het midden de herberg “Den Arend” (later “De Vlasboot”), links de oude kerk en rechts de doening van François Peers, toen “De Winkel” genoemd (later ” ‘t Gemeentehuis”, ” ‘t Oud Gemeentehuis” en “De Klokke”)

Uit de lange brief kunnen we besluiten dat onze korporaal niet ongeletterd was, in tegenstelling tot de meeste buitenjongens die analfabeet waren en hun brieven moesten laten schrijven. Het gevolg daarvan was dat veel van die brieven kort zijn en onsamenhangend.

In deze brief laat Joseph weten:

Alexandrie Den 31 auguste 1808

Beminden oncle Ende tante vaeder Ende moeder Broeders Ende suchter (zuster),

Ick laete aen UE weten als dat Ick UE Brief van Daeten 13 Junius Geheel wel ontfanghen hebbe, waerbij Jck vernomen hebbe dat UE Nogh Al te saemen In Goede Gezondheijd zijt, Dat Mij veel plezier Doet, Jck laete aen ulieden weten als dat Ick omtrent de twee maenden in het hospitael gelegen hebbe met de Corssen (koorts), daer of dat Ick bij na er gestorven hebbe. Daer om dat Ick God magh bedancken dat hij mij nog het leven gelaeten heeft…

Maer Ick magh het ulieden danckwijten dat Ick nogh leve, want zonder gelt had Ick ‘er moeten creperen. Ick heb ‘er meer als 25 vlaeminghen zien sterven, bij gebreck dat zij geen gelt en hadden.

Ick hebbe oock nogh dickmaels in mijne groote ziekte en droomen gepeijst dat Ick van mijne alderliefde Françoise moije (tante) opgepast was.

Maer ick hebbe mij dickmaels bedrogen gevonden dat mij groodt lijden dede, want zij in het hospital om geen mensch en geven, want zij zijn daer erger opgevoedt als eene beeste, maer doch hebbe Ick nogh het geluck gehad mijn leven te behouden.

Maer Ick hope als ick geheel genezen zal zijn, dat Ick met een detachement van 100 mannen zal mogen achter gaen, en wederom bij mijnen Commandant secretaeris worden, gelijck Ick van te vooren was. Wij zijn in Alexandrien maer meer met 300 mannen van ons Regiment, en dat zijn al mannen dien ziek in het hospitael gelegen hebben. (Zijn regiment is op dat ogenblik in Spanje)

Aan het einde van de brief schrijft hij: Gij lieden moet mij verexcuseren om dat wat slicht geschreven is want Ick nogh in mijn haek niet en ben. Waer mede blijve, Ued. Ootmoedighen dienaer ende vriend. J. Lazoe caporal

De volledige brief vindt u op deze link: http://janvanbakel.nl/brieven/brief154.htm

Dat onze korporaal het er levend van af bracht weten we uit de reeds vermelde volkstelling uit 1815. Waar hij later terecht kwam, konden we (nog) niet achterhalen. Wel weten we dat zijn zuster Marie Josephe Lazoe en haar man Martin Toeye een paar jaar later de nieuwe uitbaters werden van de doening van nonkel François die overleed in 1824, vier jaar na zijn echtgenote Françoise Planckaert. Martin Toeye stierf op 10 februari 1827.

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *