Algemeen, Geschiedenis van Vichte

Het onderwijs in Vichte

Zoals op alle andere gemeenten hebben te Vichte allerlei leerinrichtingen bestaan; private en openbare, vrije en officiële, jongens- en meisjesscholen, avond- en zondagscholen, kantwerksterscholen, een spinschool en zelfs een… kostschool. Tijdens het Ancien Regime werd hier en daar onderwijs verstrekt door personen die er zich toe geroepen voelden hun kennis aan anderen mede te delen. Ze deden dat in hun woning, naast hun gewoon beroep van winkelier, schoenmaker, kleermaker en zo meer. De vergoeding die ze hiervoor vroegen was soms in speciën, soms in natura. Het hoofddoel van deze ‘schoolmeesters’ of ‘onderwijssters’ was vooral door een bijverdienste wat meer financiële armslag te krijgen. Dat de ene het met meer resultaten deed dan de andere, spreekt vanzelf…!

Zo hadden we te Vichte rond 1760 ’n zekere Vitalis Taillie, winkelier, schoolmeester en ontvanger van kerk en dis. Hij gaf op bepaalde dagen in zijn winkeltje les in rekenen, lezen en schrijven en schijnt niet onbekwaam te zijn geweest. Ook op cultureel gebied stond hij zijn man, want hij leidde ook een rederijkerskamer die af en toe te Vichte ’n toneelopvoering gaf.

Op 7 maart 1821 werd door de gemeenteraad Jan-Baptist VAN MEENEN, zoon van Gabriël aangesteld als gemeentelijk onderwijzer. Hij zou hiervoor een jaarlijkse vergoeding krijgen van 35 gulden. Het onderwijs verstrekte hij in zijn eigen woning, de herberg op de plaats, die vroeger schepenhuis was. Vermoedelijk heeft hij zijn activiteiten stopgezet toen een officiële gemeenteschool werd ingericht in 1829. Hij overleed in 1832 en was dan jager van beroep. Rond diezelfde tijd hield een zekere Marie LAMMERTYN eveneens school. Ze was afkomstig van Deerlijk en werd in haar taak bijgestaan door haar zuster Isabella. Ze was door de gemeente ‘aangenomen’ en kreeg een jaarlijkse vergoeding waarvoor ze aan de kinderen van onbemiddelde ouders kosteloos onderwijs moest verstrekken.

DE EERSTE GEMEENTELIJKE SCHOOL

De eerste werkelijke school te Vichte kwam er in 1829. Op dat ogenblik telde Vichte 1272 inwoners. Het was een arme gemeente waar handel en nijverheid bijna onbestaande waren. De afwezigheid van goede verbindingswegen met de omliggende gemeenten was hiervan wel een van de voornaamste oorzaken. Weinig inwoners konden lezen of schrijven. De parochieregisters en de registers van de burgerlijke stand zijn hiervan een duidelijke illustratie. Meestal moest de koster of de veldwachter de stukken medeondertekenen “gezien de betrokkenen hun naam niet konden schrijven”. Ze zetten dan maar het bekende ‘kruisje’.

Burgemeester van Vichte was in 1829 Louis Gekiere, landbouwer op het ‘Schaliënhof’. Schrander van geest, was hij ook niet onmondig in bestuurszaken en had hij een klare kijk op de armtierige toestanden op zijn gemeente. Hij was innig met het welzijn van zijn gemeentenaren bekommerd en daarenboven zeer energiek. Wat hij begon wilde hij ook afwerken. Zijn plan slaagde volkomen en Vichte had zijn eerste school. De eerste onderwijzer werd Pieter Germonprez uit Kerkhove, die de taak aanvaardde tegen een jaarwedde van 106 fr. naast kosteloze huisvesting. Toen in 1830 bleek dat de inrichting 640 fr. meer had gekost dan voorzien, wist hij ook deze financiële moeilijkheid op te lossen.

Enkele maanden later werd België onafhankelijk en burgemeester Gekiere moest de plaats ruimen voor Ivo Van Tieghem, een zoon van Jacobus Van Tieghem, de eerste gediplomeerde geneesheer op de gemeente. Hij bewoonde het grote herenhuis dat later het Oudemannenhuis werd. Ivo Van Tieghem was wel een knap handelaar, maar geen Gekiere. Zijn zakencijfer lag hem nauwer aan het hart dan het welzijn van zijn parochianen. Reeds op de eerste gemeenteraadszitting (24 november 1830) in de nieuwe gemeenteraad stelde hij voor de post ‘jaarwedde van de onderwijzer’ te schrappen. Zo werd de eerste gemeentelijke school van Vichte reeds na twee jaar opgedoekt. Meester Germonprez verliet Vichte en trok naar Nokere, waar hij gedurende 45 jaar het onderwijzersambt uitoefende. Hij overleed te Staden op 21 juni 1887.

EEN SPINSCHOOL

Het vroegere schoollokaal werd nu een spinschool waar de arme meisjes iets konden leren en door hun spinnen een paar oortjes verdienen. De resultaten van hun spinnen, het gesponnen garen, verkocht Treeske Vanderschelde, de meesteres, aan de wevers van de gemeente. Getrouwd sinds 1825 met Jan Verschuere, vond Treeske het na het opdoeken van de gemeenteschool vanzelfsprekend dat haar man nu onderricht zou verstrekken aan de jongens, wat dan ook gebeurde. Voor wie het kon betalen — en te Vichte waren het er maar een paar — was er immers de kostschool van Frederic Descheemaecker.
In 1836 verdween Ivo Van Tieghem van het politieke toneel. Francies Verhaeghe, kastelein op het kasteel werd burgemeester en Louis Gekiere eerste schepen. Hun eerste bekommernis was de fout van burgemeester Van Tieghem te herstellen. Ze sloten een akkoord met Jan Verschuere, die tegen een vergoeding van 50 fr. per jaar, ook kosteloos onderwijs zou geven aan de kinderen van onbemiddelde ouders, die zelfs de kleine vergoeding die Jan Verschuere vroeg, niet konden betalen. Uit deze spinschool is in feite de latere meisjesschool gegroeid, terwijl het schooltje van Verschuere de latere jongensschool werd. 
In hetzelfde jaar 1840, overleden én burgemeester Verhaeghe én meester Verschuere, terwijl Louis Gekiere de gemeente verliet om naar Harelbeke te gaan wonen. De nieuwe burgemeester, Ivo Verhaeghe, zoon van Francies, zorgde ervoor dat er weldra een nieuwe schoolmeester kwam in de persoon van de zoon van koster Charles-Louis Peers, Jan-Baptiste Peers, gediplomeerd onderwijzer. Deze zette in zijn eigen woning het werk van Jan Verschuere voort. In 1842 werd in het parlement een schoolwet gestemd, waarbij iedere gemeente verplicht werd een eigen school te hebben. Ze konden die zelf inrichten of er een aannemen. De Vichtse gemeenteraad voelde er niet veel voor hier op in te gaan en liet de zaken draaien zoals ze draaiden: de jongens werden onderwezen bij J.B. Peers en de meisjes kwamen aan hun trekken bij Treeske Vanderschelden. Weldra werd de gemeente van hogerhand op haar vingers getikt en men mocht dan al aanvoeren dat er twee scholen waren waar ook de armen terecht konden, naast een bekende kostschool, er hielp geen lievemoederen aan. Men moest zich aan de schoolwet onderwerpen. In 1845 werd dan beslist beide scholen ‘aan te nemen’. Zo werd J.B. Peers ‘aangenomen onderwijzer’, Treeske Vanderschelden ‘aangenomen onderwijzeres’ en bestonden op de gemeente twee aangenomen scholen naast de bloeiende kostschool.

EEN KANTWERKSCHOOL

Dat jongens de school bezochten om te leren lezen, schrijven en rekenen, dat konden onze voorouders nog tot op een zekere hoogte begrijpen, maar wat hadden de meisjes in ‘s hemelsnaam nu aan geleerdheid? Ze moesten toch maar kunnen het huishouden verrichten en zo mogelijk met spinnen iets bijverdienen. Een bijkomend inkomen konden ze hun ouders echter wel gemakkelijk bezorgen door bij de landbouwers te gaan helpen. Die paar stuivers die ze van de spinschool konden meebrengen vonden ze niet de moeite waard. In ieder geval, van een bloeiende spinschool kunnen we moeilijk spreken. Gedurende de 17 jaren dat Treeske haar schooltje openhield, schommelde het aantal leerlingen tussen 2 en 8! Het wekte dan ook geen verwondering dat men het spinlokaal van de school in 1848 ten dienste stelde van onderwijzer J.B. Peers. Het past hier ook even te benadrukken dat het spinnen in onze streken in die tijd een belangrijke mededinger had gekregen in het kantwerken. In de jaren 1830 tot 1840 maakte de vlasnijverheid in ons land wegens de Engelse concurrentie een geweldige crisis door. De werkloosheid onder de wevers en spinsters was te Vichte in die tijd dan ook een algemeen verschijnsel. Kantwerk bleef echter een gezocht artikel en het aantal kantwerksters groeide dan ook snel aan.
Al spoedig zag de overheid in dat men met een kantwerkschool beter zou gediend zijn dan met een spinschool en men besloot dan ook er een op te richten. Men waagde in 1843 de stap om een subsidie voor een kantwerkschool aan te vragen. Vanuit Brussel kwam geen reactie. In 1846 liet men dan weten dat er te Vichte een kantwerkschool was ingericht die bestuurd was door Lucie Demuynck. Ze telde reeds 32 leerlingen voegde men eraan toe en ‘bekwame en zorgzame meesteressen’ leerden er de meisjes ook lezen, rekenen en schrijven. De gemeente was bereid een toelage van 100 fr. te spenderen en men vroeg ootmoedig om een toelage van 400 fr. van staatswege. Maar ‘Brussel’ bleef doof en Lucia Demuynck gaf het weldra op. Het meisjesonderwijs scheen in het slop te zullen raken. Maar een van de helpsters van Lucia, Coleta VALCKE, een bekwame kantwerkster en daarenboven ook ‘zeer geleerd’, liet zich door de burgemeester overhalen. Ze sloot in 1853 een akkoord met het gemeentebestuur om in haar woning opnieuw met de kantwerkschool te starten. (Lucia zowel als Coleta hielden hun school in de latere herberg ‘De Watermolen’.) Het gemeentebestuur zou haar een jaarwedde van 60 fr. toekennen en wat de betalende leerlingen opbrachten mocht ze voor zichzelf houden. Gedurende 19 jaar heeft Coleta Valcke hier haar ambt waargenomen, bijgestaan door Emma Decaluwé afkomstig uit Gent. Ze had gemiddeld 25 leerlingen en haar jaarwedde steeg geleidelijk tot 250 fr.
Alsof ze afgesproken waren, diende Coleta in maart 1872 zoals meester Peers haar ontslag in. Een werkelijke opvolgster kreeg ze niet. Het was de echtgenote van meester Samijn die nu de zorg voor het onderricht aan de meisjes op zich nam, met alle gevolgen van dien. De meisjesschool liep leeg. De meeste meisjes trokken nu naar ‘Den Belgiek’ om er bij Stina en bij Marina hun ‘studies’ verder te zetten.
In 1876 werd het plaatselijk onderwijs hervat, dit keer stevig en definitief, in de lokalen van een splinternieuwe gemeenteschool.

OPNIEUW EEN GEMEENTESCHOOL

MEESTER JEAN-BAPTIST PEERS

J.B. Peers was niet alleen onderwijzer en koster maar ook waarnemend gemeentesecretaris sedert 1845, functie waarin hij vast benoemd werd in 1847. Weldra vond hij dan ook het ogenblik gekomen om gemeenteonderwijzer te worden en dat deelde hij dan ook aan de raadsleden mee. Hij stelde voor in het gebouw dat Treeske Vanderschelden gebruikte als school, een lokaal vrij te maken zodat er ook voor de jongens weer en gemeentelijke school ter beschikking zou zijn. Zijn voorstel werd aanvaard en in 1848 trok meester Peers met zijn jongens naar het gebouw dat reeds van 1829 tot 1831 als gemeenteschool had dienst gedaan. (Vichteplaats nr. 42)
In 1852 werd van hogerhand aangedrongen opdat het gemeentebestuur ook een schoolhuis ter beschikking zou stellen. Men dacht te Vichte onmiddellijk aan het vroegere schoolhuis, naast de school, dat nu door het gemeentebestuur verpacht werd. Peers vond dat echter niet de goede oplossing… voor hem. Hij deelde dan ook mee dat hij op de Vichteplaats nr. 50 een nieuw woonhuis zou bouwen, zodat hij vlak bij de school zou wonen. Dat hij er ook een winkel van kleerstoffen zou inrichten vertelde hij er nog niet bij. Zo kwam het dan dat in 1861 vanwege het provinciaal bestuur een briefje kwam, waarin gevraagd werd of meester Peers niet wat overdreef; hij was immers gemeentesecretaris, koster, landmeter, gemeenteonderwijzer en winkelier! Men antwoordde dat al die cumuls aan Peers niet beletten zijn werk goed te doen en men over hem niet te klagen had. Daarmee bleef de zaak zoals ze was. In 1872 gaf meester Peers zijn ontslag als gemeenteonderwijzer en hij stierf in 1877. Als opvolger kreeg hij Gustaaf Samijn, maar voor wij verder gaan even een woordje over de schoolgaande jeugd, toen de ‘scholieren’ genoemd.

DE SCHOLIEREN

Werd de gemeenteschool toen drukbezocht, is een vraag die men bij dit alles wel hoort te stellen. In die tijd waren de kinderen niet schoolplichtig en velen hebben dan ook nooit het binnenste van een klas gezien. Gedwongen door de nood stuurden de arme mensen hun jongens en meisjes naar de landbouwers, de spinsters of de kantwerksters om een stuiver te verdienen. Het bestuur waarschuwde hen wel bij herhaling dat ze hun steungeld zouden verliezen zo ze hun kinderen niet naar school zonden, maar als het gewin hoger was dan de steun, verkozen de ouders de naar hun mening beste oplossing en zonden hun kinderen naar meer lucratieve bezigheden. Toch nam het aantal scholieren met de jaren geleidelijk toe. Toen J.B. Peers in 1841 zijn ambt begon uit te oefenen had hij slechts 8 kosteloze leerlingen, tot 1850 had hij er gemiddeld 30, tot 1861 gemiddeld 42 om tijdens zijn laatste tien dienstjaren het gemiddelde van 49 jongens te bereiken. Nu moet hier ook wel rekening worden gehouden met het feit dal er ook kinderen scholen bezochten in de omliggende gemeenten, zoals de school van August d’Hondt aan ‘De Blauwe Zwaan’ te Nieuwenhove-Waregem, van de zusters te Otegem, van Christina Demuynck en Martha Delobelle op den ‘Belgiek’ te Deerlijk, van Leo Ottevaere te Ingooigem en tenslotte van Karel Detremmerie, oud-molenaar op de Stenen Molen op de grens van Vichte en Ingooigem. Deze laatste had er zijn molenaarsstiel bij neergelegd, toen Frederic Descheemaecker te Vichte zijn pensionaat moest sluiten en aan hem zijn klasmeubelen en leergerief van de hand deed. Hij betrok dan het huis in de Belstraat (Klijtberg) naast de molen gelegen. Naast de ‘kosteloze’ telde de gemeenteschool ook ‘betalende’ leerlingen. De schoolwet liet dat toe “voor zover er nog plaats was”! Dat er altijd plaats over was zal wel voortspruiten uit het feit dat het leergeld dat moest worden betaald (0,75 fr. per maand) uitsluitend ten goede kwam van de onderwijzer. Sommige jaren waren deze betalende leerlingen zelfs zeer talrijk.
Of men ook goed leerde op de gemeenteschool?
Uit een verslag van Peers aan de kantonnale inspecteur vernemen we dat 7 leerlingen van de 30 konden lezen na één jaar, 21 na zes maanden en 2 reeds na zes weken. Als we dat mogen geloven, een schitterend resultaat. Het spreekt vanzelf dat de knapen nog meer leerden dan lezen. Op het programma stonden ook ‘schrijven’ en ‘de grondbeginselen der rekenkunde’. Vanaf 1859 kwamen daar nog bij ‘lijntekenen’ en ‘aardrijkskunde en geschiedenis van het vaderland’. Stippen we ook nog aan dat de lessen toen werden gegeven van 9 tot 11.30 uur en van 1 tot 4.30 uur. In de winter stopte men om 4 uur. De enige vakanties waren van Witte Donderdag tot Paasmaandag en van 15 tot 30 september. Een Nieuwjaarsvakantie was er dus niet bij.

MEESTER GUSTAAF SAMIJN

De benoeming door de gemeenteraad op 23 maart 1872 van Gustaaf Samijn als opvolger van meester Peers, was nu niet bepaald een gelukkige beslissing. Reeds toen hij te Vichte aankwam was meester Samijn een ziekelijk man zodat zijn leerlingen hem weldra boven het hoofd groeiden. Wel deelde hij van ’s morgens tot ’s avonds straffen uit. Maar dat alles baatte niet. Het gevolg was dan ook dat het aantal leerlingen in snel tempo begon te dalen. Toen hij na de Paasvakantie in 1872 de school overnam telde deze nog 53 kosteloze leerlingen. Op 1 oktober waren het er nog 30 en na de grote vakantie van 1873 boden zich nog amper 24 leerlingen aan.
Intussen was de gezondheidstoestand van de meester alsmaar verergerd en hij vertoonde zich maar zelden meer in de klas. Op het einde van het jaar 1873 verzocht hij om een maand ziekteverlof. Het gemeentebestuur begreep dat dit het einde was en vroeg aan de hogere overheid of er een hulponderwijzer mocht worden aangesteld. Dit werd toegestaan en op 24 maart 1874 werd Bonaventure Eggen tot plaatsvervanger van Samijn benoemd. Deze stierf drie maanden later op 27 juni 1874. Toen zijn echtgenote met twee kinderen besloot naar Meulebeke te verhuizen, vroeg ze aan het gemeentebestuur of er geen jaarlijks pensioentje afkon. Het antwoord van de gemeentevaderen spreekt hier boekdelen. Het luidde: “Aangezien heer Gustaf Samyn nimmer goed onderwijs heeft gegeven, integendeel ernstige onlusten in zijn school heeft verwekt, acht de gemeente zich ontslagen van het toekennen van een pensioen aan zijn weduwe!”
De naam van zijn opvolger, die men gemakkelijkheidshalve ‘Bona’ noemde, is verbonden aan twee belangrijke feiten in de onderwijsgeschiedenis van Vichte, het oprichten van een nieuwe gemeenteschool en… een vinnige schoolstrijd.

DE GEMEENTESCHOOL IN NIEUWE GEBOUWEN

In januari 1863 ontving het gemeentebestuur een schrijven van de districtscommissaris van Kortrijk, waarin deze er op aandrong een fatsoenlijke gemeenteschool te bouwen. De brief werd netjes opgeborgen en daarmee meenden de gemeentevaderen de kous af. De commissaris liet niet af en drie maanden later kwam een nieuwe brief, die aan de eerste herinnerde en waarin dringend antwoord werd gevraagd. Zeer ingenomen was men niet met dit tweede schrijven. Wat daarop antwoorden?
Na veertien dagen liet men dan triomfantelijk weten dat men druk aan het zoeken was naar een passend stuk grond, maar dat men dat zo moeilijk vond. Intussen zou men het oude gebouw wel eens degelijk opknappen.
Maar prompt kwam uit Kortrijk een antwoord: dat opknappen was geld op straat werpen, want men MOEST een nieuwe school oprichten. De gemeenteraadsleden waren daarmee zeer verveeld en de secretaris schreef in een zeemzoete brief, dat de gemeente al te zeer de weldaden van het onderwijs op prijs stelde om niet allerspoedigst gevolg te geven aan het verzoek. “Zohaast wij een terrein hebben gevonden zullen wij het U dadelijk mededelen!” De districtscommissaris scheen voorlopig gesust en dat zoeken naar een terrein duurde nog tot 1869. Sinds 1868 was namelijk het station van Vichte in dienst genomen en daardoor had de huidige Stationsstraat veel aan belang gewonnen. De toestand van de straat was wel zeer bedenkelijk, vooral dan bij de beek, waar ze bovendien een grote bocht maakte (tot achter de gebouwen namelijk van het tegenwoordige gemeentelijk arsenaal). Men besloot die baan recht te trekken en het terrein tussen de oude en de nieuwe straat zou het ideale terrein worden waar men de nieuwe school kon op bouwen. Dat meldde men dan ook dadelijk aan de districtscommissaris. Maar zo vlug sloeg men nu ook weer niet aan het bouwen. Het duurde nog tot 1873 voor men de betrokken percelen grond kon kopen aan de heer Meyers uit Antwerpen en aan Frederik Vandecasteele uit Deerlijk. Het terrein besloeg een oppervlakte van 1216 m² en kostte ongeveer 1,17 fr. per vierkante meter. Architect Brine uit Kortrijk kreeg opdracht de plannen te maken. Twee klaslokalen voor ieder 98 leerlingen met twee gerieflijke woonhuizen voor de leerkrachten. De aanbesteding ging dan door op 22 juli 1874. De laagste aanbieding bedroeg 31.200 fr. en kwam van aannemer Vandeghen uit Kortrijk, die het werk dan ook mocht uitvoeren. De totale kostprijs beliep uiteindelijk 39.166,75 fr. De rijkstoelage bedroeg 12.442 fr. en de provinciale toelage 9.953 fr.
De nieuwe school werd in gebruik genomen op 10 oktober 1876. Ze bestond uit één klas voor de jongens en één klas voor de meisjes. In het ene schoolhuis woonden 4 zusters van de H. Jozef uit Ieper. Zuster Borgia (Nathalie Morisse) hield de teugels in handen. De kleuters werden aan zuster Gabriëlle in de keuken toevertrouwd. In 1878 waren er 39 kosteloze leerlingen en waarschijnlijk evenveel betalende. In het andere schoolhuis nam meester Eggen zijn intrek. Als hulponderwijzer was hij in 1874 meester Samijn komen vervangen en werd in datzelfde jaar nog definitief benoemd. Meester Bonaventura EGGEN, in de wandel ‘Bona’ genoemd, was een Limburger van geboorte en had zijn onderwijzersdiploma behaald aan de Normaalschool te Lier. Kort na zijn benoeming huwde hij Sidonie Wante uit Waregem. Hij had een dichte grijze baard en droeg onafscheidbaar een zwarte vilten bolhoed. Naar de getuigenissen van Vichtenaren die hem gekend hebben, was hij eigenlijk te braaf om in school te staan, vooral dan in die tijd, er werd soms nogal met hem gesold. We komen op hem terug bij de behandeling van de schoolstrijd te Vichte. In 1878 had hij 35 kosteloze leerlingen. De oude gemeenteschool bij de kerk werd door Ivo Bekaert betrokken rond 1890. Hij begon hier zijn weefbedrijf. Na hem kwam Jules Vandeginste hier wonen. Kort na de Eerste Wereldoorlog werden beide huizen door het gemeentebestuur verkocht.

DE SCHOOLSTRIJD

Bij de parlementsverkiezingen van juni 1878 leden de ‘katholieken’ de nederlaag tegen de ‘liberalen’. Op plaatselijk vlak werd eveneens de oude meerderheid, tot haar eigen verrassing, verslagen door een nieuwe formatie aangevoerd door Charles Vlieghe. In juli 1879 liet de liberale minister Van Humbeek een nieuwe schoolwet stemmen, waarbij gemeentebesturen geen vrije scholen meer mochten aannemen. Godsdienst werd afgeschaft als verplicht leervak, maar mocht nog vóór en na de klasuren gegeven worden door priesters. Deze wet gaf aanleiding tot een hevige schoolstrijd in heel het land en ook te Vichte. Burgemeester Vlieghe stond erop dat de wet, die door zijn politieke vrienden was gestemd, werd toegepast. Op 31 juli 1879 richtte hij daarom een schrijven tot pastoor Maes, waarin deze verzocht werd het godsdienstonderricht in de gemeenteschool te verzorgen. De pastoor reageerde niet, ook niet op een tweede schrijven. Wanneer na de vakantie de schoolpoorten weer opengingen, zag de burgemeester met lede ogen hoe talrijke ouders hun kinderen niet meer naar de gemeenteschool stuurden. Alleen de ouders die door ‘eigenaar’ Vlieghe hiertoe werden aangemaand lieten hun kinderen verder op de gemeenteschool.

MAAR WAAR LIEPEN ZE DAN WEL SCHOOL?
De Belgische bisschoppen hadden aan de katholieke onderwijzers verboden – behoudens in een geval van nood – nog onderricht te geven in scholen waar de nieuwe schoolwet werd toegepast. Onze enige onderwijzer meester Eggen, stapte dan ook resoluut de weg van het verzet op. Voorziende dat de schoolwet zou worden gestemd, had hij op 1 april 1879 van Francies Vandewalle uit Oudenaarde een stuk grond gekocht in de Stationsstraat en hij liet daar dadelijk een huis bouwen (nu Beukenhofstraat 51). Alhoewel meester Eggen niets losliet over de eigenlijke bestemming van het huis, doorzag burgemeester Vlieghe zijn plannen. Hij besefte dat de meester tegen het begin van het nieuwe schooljaar (1 oktober) zijn ontslag zou indienen en met zijn leerlingen naar de nieuwe school — zijn woning — zou trekken. Tijdens de raadszitting van 4 augustus deelde hij dan ook zijn mening mee aan de raadsleden. Dat kunnen wij toch zo maar niet laten gebeuren, zei hij. Hij stelde dan voor meester Eggen te ontslaan, vóór hij de gemeenteschool kon ontvolken. Dit gebeurde dan ook. Tijdens de daaropvolgende raadszitting, 24 september 1879, werd door de vijf raadsleden van de meerderheid Jaak Raemaekers als nieuwe gemeenteonderwijzer benoemd. Charles Vlieghe bouwde in 1876 een neo-renaissance kasteel als zomerverblijf. Nadat hij in 1882 overleed kwam het in handen van Gustaaf Moreels. Nu is het deel van gemeentepark Beukenhof en restaurant.
Precies rond die tijd kwam ook het nieuwe huis van meester Eggen klaar. Deze verliet het schoolhuis om zijn intrek te nemen in de nieuwe woning. Daar had hij links een lokaal voorzien als klas voor de jongens. Rechts hield zijn echtgenote Sidonie Wante een winkel open waar alles wat voor het dagelijks verbruik nodig was, verkocht werd. Tussendoor hield ze zich met de kleuters bezig.

https://www.npostart.nl/god-in-de-lage-landen/27-11-2011/EO_101177838

EN HOE STOND HET MET HET LEERLINGENAANTAL?
Het gemeentelijk rapport van 28 oktober 1879 vermeldt dat er op 1 oktober 1878 in de gemeenteschool 87 jongens ingeschreven waren en nu nog slechts 8. Hoeveel er bij meester Eggen waren weten we niet met zekerheid, maar het was in ieder geval de grote meerderheid van de jongens op de gemeente. Intussen zaten de ‘katholieken’ ook niet stil. Er werd een comité gesticht dat een vrije katholieke school zou oprichten. De 79-jarige pastoor Maes werd voorzitter van dit comité, terwijl oudburgemeester Frederik Verhaeghe als erevoorzitter het comité patroneerde. Onderpastoor Frederik Depoorter was schrijver-schatbewaarder. De eerste zorg was de nodige lokalen vinden voor de meisjes. Pastoor Maes kon Frederik Mores, die een koeplekske uitbaatte bij de beek (nu café De Watermolen en het huis ernaast) overhalen naar Zwevegem te verhuizen. Daar bezat de pastoor een hoevetje en Frederik Mores kreeg het tegen zeer aantrekkelijke voorwaarden in pacht. In het verlaten gebouw werd dan een tweeklassige meisjesschool ingericht. De heer Meyers uit Antwerpen, die in 1817 het kasteel met bijgaande eigendommen had gekocht, liet voor de zusters op de ernaast liggende grond een woonhuis bouwen (nu bewoond door de familie Leon Verplaetse). Nu was het zo dat zuster Borgia nog altijd gemeentelijke onderwijzeres was. Kort voor de scholen weer zouden heropenen kreeg ze van de burgemeester een brief, waarin haar werd gevraagd of ze zich zou schikken naar de bepalingen van de nieuwe wet. Heel lang moest zuster Borgia over haar antwoord niet nadenken, ze stuurde de gemeenteraad haar ontslag. Daar er nog geen nieuwe onderwijzeres voorhanden was, bleef ze toch nog enkele weken lesgeven tot een zekere juffrouw Prudence Verwilghen als haar opvolgster benoemd was. Ook de inrichting van de nieuwe meisjesschool werd voltrokken. Zoals het bij de jongens was verlopen, verliep het ook hier. Bijna alle meisjes trokken met de zuster mee en juffrouw Verwilghen had amper een dozijn meisjes in haar klas. De zusters huisden in een paar kamers van het gewezen boerderijtje tot hun nieuw woonhuis klaar was. Burgemeester Vlieghe trachtte nog het tij te doen keren en lokte met allerlei materiële voordelen nog enkele kinderen naar zijn school. Bloeien deed zijn gemeenteschool nooit. 

Op dat ogenblik was de toestand op schoolgebied te Vichte dus als volgt:
1. De gemeenteschool, bestaande uit twee klassen, een voor jongens en een voor meisjes; gehouden respectievelijk door meester Raemaekers en door Juffrouw Verwilghen. In 1880 telden de twee klassen samen 20 kosteloze leerlingen.
2. De vrije jongensschool, gehouden door meester Eggen, in zijn woning.
3. De vrije meisjesschool, bestuurd door zuster Borgia.

In november 1880 gaf juffrouw Verwilghen haar ontslag en ze werd vervangen door juffrouw Louise Schollaert, hulponderwijzeres te Waregem. De omstandigheden zorgden er weldra voor dat de schoolstrijd te Vichte vanzelf luwde.
In 1882 overleed burgemeester Vlieghe, wat voor het leerlingenaantal van de gemeenteschool bijna de genadeslag betekende. Kort na zijn dood verhuisde zuster Borgia naar het moederklooster te leper en ze werd hier opgevolgd door zuster Raphaël. Pastoor Maes stierf op 16 april 1883 en meester Eggen verliet de gemeente enkele maanden later. Zijn zwakke gezondheid was niet meer bestand tegen de zware onderwijzerstaak en met zijn karig inkomen kon hij in de behoeften van zijn groot wordend gezin niet meer voorzien. Hij richtte te Kortrijk aan de Graanmarkt een belangrijke stoffenwinkel op ‘Ter Gouden Pluim’ genoemd. Na enkele jaren breidde hij zijn handel uit en verhuisde meteen naar de Kerkstraat te Oostende. Tenslotte vestigde hij zich te Brussel waar hij overleed in 1917.
Waren te Vichte de hoofdrolspelers van het toneel verdwenen, ook de fameuze ongelukswet liep op zijn laatste benen. Bij de wetgevende verkiezingen van 1884 leden de liberalen de nederlaag en meteen was ook in het land de schoolstrijd geluwd.
Op plaatselijk vlak moest ook de lijst van Vlieghe de duimen leggen en werd Frederik Verhaeghe opnieuw burgemeester.

NA DE SCHOOLSTRIJD

Meester Raemaekers, de gemeenteonderwijzer, was door de omstandigheden in de verdrukking geraakt. Hij vreesde dan ook terecht door het nieuwe gemeentebestuur ontslagen te zullen worden. Gelukkig voor hem was pastoor Maes intussen opgevolgd door Pastoor Pieter Busschaert, een zachte en vreedzame natuur. Vol betrouwen wendde meester Raemaekers zich dan ook tot hem en beloofde zich volledig te zullen richten naar zijn wensen. Pastoor Busschaert had begrip voor de situatie van de meester en beloofde voor hem ten beste te zullen spreken, wat hij ook deed. De nieuwe gemeenteraad toonde zich grootmoedig en Jaak Raemaekers mocht zijn ambt verder blijven uitoefenen. De gemeentelijke jongensschool raakte weldra weer bevolkt en de jongens die intussen bij de zusters school liepen, kwamen terug. Voor de meisjes lag de toestand enigszins anders. Er bestond nu een vrije school en de geestelijke overheid besliste deze school in stand te houden. De gemeenteraad besloot daarop de gemeentelijke meisjesschool op te heffen en de helft van het schoolgebouw met klassen, meubelen en woonhuis aan de vrije meisjesschool in huur aan te bieden. Juffrouw Schollaert werd ter beschikking gesteld. Zuster Borgia, intussen wederom met het bestuur van de meisjesschool belast, stemde met het voorstel in. Er werd een overeenkomst gesloten voor een duur van 9 jaar mits een pacht van 300 fr. Zuster Borgia kreeg een jaarwedde als aangenomen onderwijzeres van 900 fr. en een toelage van 12 fr. voor iedere kosteloze leerlinge. Na de Paasvakantie 1885 werd de oostelijke helft van de gemeenteschool dan ook door de zusters en hun leerlingen ingenomen.

DE GEMEENTESCHOOL NA 1885

Tot aan de Eerste Wereldoorlog verliep het schoolleven verder rustig. Naast de gewone leervakken moedertaal en rekenen, werd Frans aangeleerd, aardrijkskunde, geschiedenis, tekenen en gezondheidsleer. Land- en tuinbouw, huishoudkunde(!) noch zang of muziek kwamen aan bod. Ook boekhouding stond niet op het programma. Zo althans liet meester Raemaekers in 1884 weten aan de inspectie. De school werd ook niet zo goed bijgewoond als nu. Gemiddeld komen de leerlingen drie jaar naar school en dan nog zeer onregelmatig. De betalende komen logischerwijze meer opdagen dan de kosteloze. Een voor de leerlingen erg aangename periode van het schooljaar blijkt de maand mei te zijn geweest, wanneer er een officiële meikeverjacht werd gehouden. In 1898 werden niet minder dan 3000 meikevers gevangen en Maurice Isebaert was de kampioen met 175 gevangen meikevers! Aan deze interessante opdracht moest meester Raemaekers in 1901 noodgedwongen een einde maken. Mijnheer Moreels, de toenmalige eigenaar van het huidige gemeentepark ‘Beukenhof’, kwam namelijk na iedere expeditie zijn beklag maken dat zijn hagen niet alleen van meikevers gezuiverd waren maar ook van hun gebladerte!
In 1902 vroeg en kreeg meester Raemaekers zijn ontslag om op rust te gaan. Hij werd opgevolgd door een Vichtenaar, meester Remi Faveere, zoon van timmerman Faveere uit ‘Het Heetje’. In 1903 kwam er een hulponderwijzer in de persoon van Octaaf Decock uit Ingooigem, die in 1908 als onderwijzer naar zijn geboortedorp zou verhuizen. Gezien er geen lokaal beschikbaar was, moest men aan bouwen gaan denken. Plannen werden opgemaakt voor twee nieuwe klassen aan de oostzijde. Intussen hield meester Decock klas in de keuken van het leegstaande schoolhuis. Wanneer in 1905 meester Faveere huwde en het schoolhuis betrok, verhuisden meester en leerlingen naar de oude pastorij waar ze ruimte én groen in overvloed hadden.
In 1906 komen dan de nieuwe lokalen klaar, die betrokken worden door de meisjesschool. Zo krijgt meester Decock eindelijk ook zijn klas in het oude schoolgebouw. Zoals gezegd verhuist meester Decock in 1908 naar Ingooigem. Hij wordt te Vichte opgevolgd door meester Octaaf Viaene, geboortig van Deerlijk.
In 1914 wordt de wet op de leerplicht van kracht. Door het uitbreken van de oorlog zal de werkelijke toepassing tot na de oorlog worden uitgesteld. Toch raken de twee klassen gedurende de oorlog overbevolkt, door een toevloed van vreemde leerlingen, vooral van aanpalende wijken zoals de Engelhoek te Ingooigem, het Zaveleinde te Otegem en St.-Lodewijksparochie te Deerlijk. De schoolinspectie dringt daarop in 1916 bij het gemeentebestuur (en ook bij de inrichtende macht van de meisjesschool) aan om aan de vreemde leerlingen de school te ontzeggen, wat wel een ongewone manier is om overbevolking van klassen op te lossen! Dat maatregelen zich opdrongen is af te leiden uit het feit dat meester Viaene tot 100 leerlingen in zijn klas had, waarvan 30 à 40 ‘vreemden’. Over het schoolleven tijdens de oorlogsjaren laten we meester Faveere aan het woord: “Gedurende de bezetting tot de 1ste september 1918 werd het onderwijs omtrent regelmatig gegeven in onze gemeente voor jongens en meisjes in dag-, bewaar- en adultenscholen. Vanaf september werden al de klassen der beide scholen bezet door de Duitschers. Den 20en Oktober en volgende dagen werden de scholen door de beschieting erg beschadigd en daarna zijn de leermiddels, een deel der schoolbanken en ’t schoolgerief der leerlingen beschadigd en vernield geweest door de bezettende Engelsche troepen. In de meisjesschool werd het onderwijs zoo goed mogelijk ingericht vanaf 11 januari daarnaar. In de knechtenschool met den 20 februari 1919. Nu wordt het onderwijs regelmatig verstrekt, alhoewel er nog veel noodzakelijke dingen ontbreken.”
Aan de kort vóór het uitbreken van de oorlog gestemde wet op de leerplicht wordt nu ook de nodige aandacht besteed. Het gevolg is een stijging van het aantal leerlingen, zodat in 1920 reeds 125 leerlingen zijn ingeschreven. Er wordt dan beslist een derde klas te openen en meester Medard Quatannens, geboren te Vichte, wordt op 4 september als derde leerkracht aangesteld. Gezien er geen lokaal beschikbaar is, geeft deze voorlopig les in een bovenkamer van het schoolhuis. Deze voorlopige toestand zal vijf jaar duren!
In 1925 moest nu ook de vierde graad worden ingericht, wat meebracht dat een vierde leerkracht werd aangesteld. Het was meester Gerard Faveere, zoon van het schoolhoofd.
In 1924 had de vrije meisjesschool drie klassen laten oprichten in de Kerkdreef. Zo kwamen na de grote vakantie 1925 de twee klassen die de meisjesschool innam in het voorgebouw van de gemeentelijke school vrij. Ze werden door de gemeenteschool betrokken. Deze twee klassen konden bereikt worden via een met een houten schutting afgesloten gangetje dat afgenomen werd van de speelplaats van de meisjesschool.
Op 9 oktober 1931 wordt meester Gerard Faveere als onderwijzer aangesteld in de gemeenteschool te Waregem en hij wordt te Vichte vervangen door meester Karel Delattre uit leper.
Met de grote vakantie 1932 neemt schoolhoofd Remi Faveere ontslag na 42 jaar dienst. Zijn zoon Gerard wordt zijn opvolger en keert zo naar Vichte terug.
In 1933 vroeg en kreeg ook meester Octaaf Viaene ontslag na 29 jaren dienst. Zijn opvolger werd meester Michel Vander Straeten uit Wortegem.
In hetzelfde jaar waren de zusters volledig naar de Kerkdreef verhuisd en de klassen van de 1ste en de 2de graad van de jongensschool verlieten de kleine lokalen in het voorgebouw om hun intrek te nemen in de twee vrijgekomen klaslokalen aan de oostzijde van de speelplaats (latere turnzaal en refter).
In 1936 werd het voorgebouw grondig omgebouwd en vernieuwd. Er kwam een gang langs de speelplaats en van de twee kleine klassen werd één lokaal gemaakt. Het jaar daarop werd een vijfde klas ingericht, en werd meester André Reynaert, geboren Vichtenaar, als nieuwe titularis aangesteld.
Toen kwam de tweede wereldoorlog. Tijdens de gevechten in mei 1940 kwam een obus in het voorgebouw terecht en werd het klaslokaal dat hierboven werd vernoemd en dat later dienstdeed als refter, grotendeels vernield. Tot oktober 1941 zullen om beurten twee klassen in ploeg schoollopen en hetzelfde lokaal gebruiken. Dan neemt meester Delattre zijn intrek in een afgesloten gedeelte van het magazijn van de bij de school gelegen firma Adolf Steverlynck en verloopt het schoolleven quasi normaal.
Uitdeling van vitamines en ’n maandelijkse reep chocolade aan de leerlingen worden door het Winterhulp-comité verzorgd. Tijdens de stormnacht van 14 november 1940 werd het zinken dak van de sanitaire installaties en de bergplaatsen door de wind afgerukt. Kolengebrek laat zich weldra voelen en men moet naar het halve-dagstelsel grijpen zodat maar drie lokalen hoeven verwarmd te worden. Tot grote vreugde van de leerlingen wordt er op zaterdag geen klas meer gehouden. In januari 1943 geraakt dan eindelijk het vernielde klaslokaal hersteld en, voor zover er geen gebrek aan kolen is in de wintermaanden, verloopt het schoolleven weer normaal. In september 1944 komt dan de bevrijding en op 20 september wordt de school heropend. Daar het schoolhoofd in de onmogelijkheid verkeert zijn ambt uit te oefenen wordt meester Medard Quatannens waarnemend schoolhoofd terwijl als klastitularis meester Leonard Blockeel uit Vichte wordt aangesteld. In 1945 vraagt het waarnemend schoolhoofd ontlast te worden van de leiding van de school en wordt meester Karel Delattre dienstdoend schoolhoofd. In 1946 worden dd. schoolhoofd Karel Delattre en meester Leonard Blockeel definitief aangesteld in hun functie. In 1949 blijkt het aantal leerlingen voldoende om een zesde klas in te richten. Een noodlokaal wordt opgetrokken onder de overdekte speelplaats en meester Henri Mullebrouck uit Wevelgem wordt voorlopig als titularis aangesteld. Hij bezet de plaats tot hij op 7 september 1953 een vaste aanstelling krijgt aan het H. Hartcollege te Waregem. Intussen werd in oktober 1952 een aanvang gemaakt met het bouwen van vier nieuwe klaslokalen. De voorlopige leerkrachten in de zesde klas volgden elkaar op, tot men eindelijk in 1955 tot een definitieve benoeming kon overgaan. Meester Stefaan Loosveldt uit Vichte werd de zesde leerkracht. De nieuwe lokalen kunnen in 1956 eindelijk betrokken worden. Wanneer in 1958 meester Medard Quatannens op rust gaat, blijken geen leerlingen genoeg ingeschreven om tot de benoeming van een plaatsvervanger te kunnen overgaan. Men is verplicht twee leerjaren in dezelfde klas onder te brengen. In 1959 wordt het vereiste aantal leerlingen weer bereikt en mag opnieuw een zesde klas worden opgericht. Het jaar daarop valt de klas weer weg. Deze dalende tendens van het leerlingenaantal wordt veroorzaakt door het ontvolken van de vierdegraadsklas. In 1954 waren er nog 16 leerlingen, in 1959 nog elf. Gezien het minimumaantal voor een vierdegraadsklas 15 leerlingen bedraagt worden deze elf bij het zesde leerjaar ondergebracht. In 1960 was het aantal geslonken tot 6 leerlingen. In 1963 gaat schoolhoofd Karel Delattre op rust en wordt opgevolgd door meester Michel Vander Straeten. Als leerkracht wordt Mevrouw Vander Straeten – Wylaeys voorlopig aangesteld. In 1964 kan weer een zesde klas worden opgericht en wordt meester Lucien Waelkens uit Ingooigem voorlopig aangesteld. In 1965 worden beide voorlopige leerkrachten definitief benoemd. In 1969 gaat schoolhoofd Michel Vander Straeten met pensioen en meester André Reynaert wordt schoolhoofd. Als nieuwe leerkracht wordt op 25 september 1969 meester Carlos Demets uit Ooigem benoemd. In 1971 verlaat Mevrouw Vander Straeten – Wylaeys de school om gezondheidsredenen en wordt ten voorlopigen titel vervangen door Mevrouw Marie-Thérèse Roobrouck uit Desselgem. Mevrouw Vander Straeten neemt ontslag op 1 december 1973.
In 1973 gaat nu ook schoolhoofd André Reynaert op rust. Meester Leonard BlockeeI wordt schoolhoofd en de open gekomen plaats wordt voorlopig bezet door meester Stefaan Ducatteeuw uit Ingooigem. In 1974 worden Mevrouw Roobrouck (1 april) en meester Stefaan Ducatteeuw (11 juni) definitief benoemd.

DE MEISJESSCHOOL NA 1885

Na 1885 betrekken de zusters terug de gemeentelijke schoolgebouwen. Vóór de schoolstrijd was het zo, dat Zuster Borgia en Zuster Antonia samen in hetzelfde lokaal lesgaven elk aan één groep. In ‘De Watermolen’ had iedere groep over een lokaal kunnen beschikken en er was ook een afzonderlijk lokaal voor de bewaarklas. Toen men terug naar de gemeentegebouwen trok, vroegen de zusters om het bestaande lokaal, dat de helft van het huidige voorgebouw uitmaakte, in drie delen zou gesplitst worden. Dit werd door de gemeenteraad aanvaard. In het aan de meisjes voorbehouden deel van het voorgebouw werd een muur gemetseld in de breedte en één van de aldus bekomen ruimten werd nog eens door een langsmuur in tweeën verdeeld. Weldra bleek deze indeling ook niet zo ideaal en in 1892 werd de muur in de lengteas gesloopt en vervangen door een muur in de breedte. Zo hadden deze beide lokalen een toegang rechtstreeks naar de speelplaats. Intussen was zuster Borgia in 1886 vervangen door zuster Chantal en in 1897 werden alle zusters die les gaven vervangen. De nieuwe overste werd zuster Angèle die bijgestaan werd door Zuster Eugenie. Zuster Lucie stond in voor de ‘bewaarderkens’ tot ze in 1899 vervangen werd door zuster Ursula. In 1900 werden de oudste knapen onder de ‘bewaarderkens’ ondergebracht in een afzonderlijk lokaaltje, waar ze door zuster Germaine werden onderwezen. Dit lokaaltje was het zogenaamde ‘Hennekotse’, een lokaaltje tussen woonhuis en schoolgebouw, waar de zusters o.a. hun kippenvoer bewaarden. In dit lokaaltje konden in de twintigerjaren de veraf wonende leerlingen ’s middags blijven eten. Toen kwam het ‘grote’ jaar 1906. De meisjes kregen aan de oostzijde van de speelplaats twee nieuwe, ruime lokalen met een gang tussenin. Ze werden betrokken door zuster Eugenie en zuster Germaine, die de ‘bewaarderkens’ verliet en er vervangen werd door zuster Placide. De binnenmuren van het voorgebouw moesten er weer aan geloven. Het gebouw werd in drie klassen ingedeeld, waarvan twee voor de jongensschool bestemd waren. Het derde diende als bewaarklas. In 1907 kwam zuster Tharsilla zuster Eugenie vervangen.
Toen zuster Placide in 1911 niet minder dan 140 leerlingen onder haar hoede kreeg, kwam er nog een 141e zich aanmelden, namelijk André Vandemeulebroucke, de latere bakker. Dit deed bij de zuster de maat overlopen. Na veel gepalaver werd de bewaarklas nog maar eens in twee
klassen gesplitst ! Het tweede klasje kreeg zuster Martina als leerkracht toegewezen. Toen kwamen de oorlogsjaren. De grote lokalen uit 1906 waren nogal eens door de bezetters bezet en de meisjes kregen dan onderricht in het Oudemannenhuis of in het woonhuis van de zusters. Soms ook al eens in de kerk. In 1918 had dit gebouw te lijden van de beschieting en het naderende front maakte alle schoolleven onmogelijk. Achteraf werd weer hier en daar les gegeven. In 1919 voelde men volop de nood aan een eigen schoolgebouw. Door de toename van het aantal leerlingen ten gevolge van de leerplichtwet, werd een derde klas opgericht die een onderdak vond in een bovenkamer van het schoolhuis. De titularis werd zuster Donatilla. In 1920 kwam zuster Lucie terug naar Vichte om er zuster Martina te vervangen. In 1924 werd dan de grote stoot gegeven. De zustercongregatie van St.-Jozef van leper kocht langs de Kerkdreef, op de hoek met de kerkwegel, een stuk bouwgrond waar drie klassen, met een overdekte speelplaats met sanitair werden opgetrokken. Kort vóór de gebouwen klaarkwamen, in september 1925, werd zuster Tharsilla, die sinds 18 jaar te Vichte de grootste meisjes onder haar hoede had, tot algemene overste verkozen. In vervanging werd aan de school de eerste lekenonderwijzeres benoemd, juffrouw Anna Delesie uit Vichte. In oktober betrok men het gebouw. In 1928 moest men reeds een vierde lokaal bijbouwen en in
1932 kwamen er nog twee lokalen bij. Dan verliet men volledig de gemeentelijke klaslokalen. Het jaar daarop kwam het woonhuis van de zusters klaar en verhuisden ze naar de Kerkdreef. Maar daarmee is de bouwgeschiedenis van de meisjesschool nog niet af.
1937: een zevende lokaal wordt gebouwd voor een derde bewaarklas.
1938: de twee lokalen dichtst bij het kloosterhuis worden opgetrokken en een lokaaltje ernaast wordt kookklas. Op dat ogenblik waren er vijf lagere klassen en drie bewaarklassen.
De oorlogsgebeurtenissen van 1940 brachten obusschade mee aan het woonhuis, waar de kapel werd vernield. De schoolgebouwen zelf bleven gespaard. In 1941 werd een zesde lagere klas opgericht die in 1947, wanneer juffrouw Judith De Praeter op rust gaat, weer wegvalt.
Met Pasen 1948 werd een vierde bewaarklas opgericht en in 1949 zijn er voldoende leerlingen opdat het schoolhoofd van klashouden zou worden ontslagen. Zuster Monique neemt haar intrek in een bureeltje tussen de klassen in en wordt als lesgeefster vervangen door Juffrouw Lutgarde Schaek uit Stasegem. In 1953 kon de zesde lagere klas weer worden opgericht en in 1958 kwam er zelfs een zevende klas, die terug wegviel met het afschaffen van de vierde graad in 1968. Sinds 1960 bestaat ook een technische avondschool. Dat intussen ook weer gebouwd en verbouwd werd spreekt vanzelf. In 1954 werd boven de oudste lokalen eveneens een verdieping opgetrokken, zodat het hele klassencomplex nu twee verdiepingen telt. De sanitaire inrichtingen werden in 1955 gemoderniseerd en in 1964 werd het Paviljoentje opgericht, dat aanvankelijk als turnzaal bedoeld, nu ook als refter dienst doet.

HET PENSIONAAT DESCHEEMAECKER

Frederik Descheemaecker, geboren te Deerlijk in 1809, was leerling geweest aan de kostschool, door de verdienstelijke letterkundige Pieter Jan Renier aldaar opgericht en bestuurd. Daar die inrichting een zeer goede faam genoot, mogen we aannemen dat de begaafde leerling er een uitmuntende opleiding kreeg. Hij vestigde zich te Vichte in het huis dat de familie Van Tieghem bewoonde sinds ze het oud kasteel had verlaten en genoot spoedig de algemene achting. Uit zijn huwelijk met Justina Vlieghe, de zuster van burgemeester Charles Vlieghe (1879-1882), werden hem drie kinders geboren: Maria, die in de echt trad met Gustaaf Moreels, Ludolf en Stefanie. Gedurende verscheidene jaren oefende hij hier een openbaar ambt uit: gemeentesecretaris van 1830 tot 1836, gemeenteraadslid van 1843 tot 1848 en schepen van 1852 tot 1857. Hij overleed te Vichte in 1883, in de ouderdom van 74 jaar. Vijf en vier jaar voor zijn dood had hij zijn enige zoon en zijn jongste dochter ten grave gedragen. Het verblijf van Frederik Descheemaecker op de kostschool van Pieter Renier en misschien ook zijn gebrekkige gang, die hem voor het gewone handelsbedrijf eerder ongeschikt maakte, zullen wel niet vreemd geweest zijn aan zijn besluit een kostschool op te richten. Stellig was het niet het inzicht van de nieuwe gemeentesecretaris een inrichting tot stand te brengen die de pas opgerichte gemeentelijke school zou kelderen. Hij was immers voldoende met het schoolwezen en de plaatselijke toestanden bekend om te weten, dat de kinderen van Vichte zijn school niet zouden bezoeken. Zijn pensionaat stichtte hij in 1835 in zijn woning die zeer ruim was en die velen onder ons gekend hebben als ouderlingengesticht. Het was een echte kostschool, geen andere leerlingen werden er aanvaard, dan die er de ‘kost’ kregen en overnachtten. Het kostgeld voor ‘de volle tafel’ bedroeg 20 fr. per maand. Een kleine boerderij met 2 of 3 koeien, aan het gesticht gehecht, voorzag in ruime mate in de lichamelijke behoeften van personeel en scholieren. De bestuurder was in het schoolhouden bijgestaan door twee ondermeesters en 2 bedienden. Constantia Vlieghe, een familielid van de directeur, had het toezicht over de huishoudelijke aangelegenheden van het internaat. Benevens de gewone vakken werden ook rekenkunde, geschiedenis, aardrijkskunde en vooral de Franse taal grondig aangeleerd. Door de gemeentenaren werd de school dan ook ‘de Franse school’ geheten. De toenmalige pastoor Frederik Deconinck, begaf zich wekelijks naar de school om er het godsdienstonderricht te geven. Op het einde van het schooljaar werd een plechtige prijsuitdeling gehouden, voorgezeten door burgemeester en pastoor en bijgewoond door de ouders der leerlingen alsmede door talrijke priesters uit de omliggende gemeenten. Nauwelijks was de school gesticht, of ze trad een bloeitijdperk binnen, zó gunstig werd ze onthaald en bekend. In de eerste drie jaren telde ze reeds gemiddeld 40 internen. In 1838 was dat aantal gestegen tot 55, wat voor een landelijke kostschool werkelijk een hele prestatie betekende. Omstreeks 1853 zal de kostschool haar hoogtepunt hebben bereikt. Immers van dit jaar af nam het aantal internen gestadig af, en wel in zodanige mate, dat de directeur zich verplicht zag de deur van zijn gesticht ook voor ‘buitenleerlingen’ open te zetten. Meteen steeg het aantal scholieren. Vooral jongens van Vichte, meest kinderen van begoede ouders (het onderwijs was er niet kosteloos) bezochten toen de school. Doch die maatregel vermocht niet de inrichting in haar val te stuiten. Enkele jaren nog bleef ze in leven. In 1868 was ze voorgoed gesloten. Omtrent de oorzaak van het verval der kostschool heeft men zich in gissingen verdiept. Volgens de enen moet de ondergang toegeschreven worden aan de omstandigheid, dat de bestuurder in de echt getreden was met een vrouw die door haar familiebetrekkingen tot een voor het gemeentebestuur vijandig gezinde partij behoorde; volgens anderen werd het verval van de school veroorzaakt door gebrek aan tucht.
Na de sluiting der school bleef Frederik Descheemaecker met zijn gezin het gebouw bewonen en dreef er handel in meststoffen en voeders. Na zijn dood werd het op cijnsgrond gebouwde woonhuis bij testament van Reine Van Tieghem, eigendom van het Bureel van Weldadigheid van Vichte.
Het meubilair werd grotendeels overgenomen door oud-molenaar Karel Detremmerie van de Stenen Molen, die naast de molen een school opende. Zijn weduwe, Justina Vlieghe, verhuisde naar het kasteel in de Stationsstraat, gebouwd door broer-burgemeester Charles, op dat ogenblik eigendom van haar schoonzoon Gustaaf Moreels van Tiegem. Zij overlijdt er 3 juni 1901. In 1887 schonk zij aan de parochiekerk twee brandvensters die in het koor werden geplaatst, waar ze in 1918 door de beschieting werden vernield. Bij haar begrafenis werden, zoals blijkt uit een nota van pastoor Slosse, niet minder dan 1500 gedachtenissen uitgereikt. De dienst duurde tot kwart vóór een en bijna iedereen mocht ‘aan tafel’ gaan (1100 man).

 

Bron: BLOCKEEL L., Van der Vichte. De gemeente, de parochie, de heerlijkheid, het geslacht, Vichte, 1975.

4 Comments to “Het onderwijs in Vichte”

  1. Rik Desmet

    Beste, ik las het artikel over het onderwijs in Vichte met grote interesse. Mijn grootmoeder, Maria Scherpereel, groeide op in café De Katte. Zij was een dochter van Emma Raemaekers (°Bossuit, 25.06.1879) en kleindochter van onderwijzer Jakob Raemaekers (°Stramproy Ndl, 28.03.1849). Ik heb altijd gehoord dat Jakob Raemaekers een tijdlang onderwijzer was in Vichte, doch zijn naam komt niet voor in het artikel. Zelf heb ik nog een originele foto van de meisjesschool te Vichte – genomen in 1903. Mijn grootmoeder kan ik er op aanwijzen. Graag uw reactie, vooral de vraag in welke periode de onderwijzer Raemaekers in Vichte werkte. Wil een mail adres ofzo doorgeven, dan kan ik de scan van de foto doorsturen.

    Reply
    1. Joan Raemaekers Ndl

      Hallo, Mijn naam is Joan Raemaekers (Ndl) ben bezig een boek te schrijven over mijn voorouders. Jacob Raemaekers, vernoemd in de reactie van Rik Desmed, is een oudere broer van mijn overgrootvader Ties )Mathias Raemaekers.
      Aan deze Mathias heb ik een uitgebreid hoofdstuk geweid (40 pag) en ook over diens vader Hendrik Raemaekers, hoofdonderwijzer in Molenbeersel. Hij is dus ook de vader van Jacobus (Jac) Raemaekers.
      Wellicht kunnen we elkaar verder helpen met informatie, gegevens, foto’s e.d. Mijn tel nr is 06-43201289

      Reply

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *