Wellicht uniek in den lande is de dreve loopende vande kercke naer de Smesse, zoals ze in oude geschriften herhaaldelijk genoemd wordt.
Beginnend aan de oude kerk en eindigend bij de St.-Jozefskapel behoorde deze dreef vroeger tot het foncier van de heren van Vichte en was hun volle eigendom net zoals de plaetse vander Vichten.
De plaetse werd onder het Frans bewind ingelijfd in het openbaar domein en werd gemeente-eigendom, maar de Kerkdreef bleef privaat bezit van de Graven van Cruquembourg en daarna van de families Meyers, Vandewerve en Verhaeghe. Op de oudste kadasterkaart, de zogenaamde Popp-kaart, vinden we de Kerkdreef in de sectie B onder het nummer 280bis en in de bijhorende legger lezen we bij 280bis: dreef als hooiland – groot 50 a 30 ca.
De dreef beslaat dus een oppervlakte van een goeie halve hectare en wordt – voor de grondbelasting – beschouwd als hooiland. Het is jammer dat dreef noch kasteel voorkomen op de zeer mooie “caerten figuratieve” gevoegd bij het reeds meermaals aangehaalde renteboek uit 1605. De reden daarvoor is eenvoudig: deze dreef lag midden het foncierland en foncierland betaalde uiteraard geen rente…
Op de gravure in Sanderus’ Flandria Illustrata (1642) zien we de dreef wel en wellicht zijn sommige bomen nog altijd dezelfde van toen ! In een “denombrement” van het foncier (1595) vinden we de namen (toponiemen) van de aanpalende percelen – eenen meersch ghenaemt de Venne tot aen d’upperste Spey (de nu overwelfde “speiput”); – item noch twee meerschen daerneffins ghelegen den eenen ghenaemt den Bruelmeersch en den anderen den Vetten Meersch; – item noch eenen bosch daer neffins ghenaemt den Bruelbosch ofte Reijgherie (bruul betekent weide, beemd ; reigerie is synoniem van reigerbos) ; – item noch een stuck- winnende landt ghenaemt den Ackere noordt commende jeghens d’ Heerstraete (nu Beukenhofstraat) ; -item noch eenen meersch daer neffins ghenaemt den Dyck mits de priestragie ende noch drye veldekins.
In een renteboek met – minder mooie – kaarten uit 1736 (bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, fonds de Fourneau) vinden we de dreef wel geschetst met het kasteel. Dat komt doordat heel het grondgebied van Vichte in vier kaarten bij het renteboek is gevoegd, terwijl in 1605 de rentegoederen in acht kaarten werden gegroepeerd, Dat de lantmeter zijn best deed om ook het kasteel te tekenen danken wij wellicht aan het feit dat hij een Vichtenaar was, met name François Devos die op de Knok woonde (nu Knokstraat 2).
De KERCKEDREVE liep dus van de kerk naar de Smesse. Die Smesse was de huidige hoeve Ervé De Praeter, vroeger ’t Bies(t)ken genoemd. De laatste smid die hier woonde en werkte was August Matthys. Met zijn overlijden (1913) werd een eeuwenoude “smesse”’-traditie afgesloten.
Maar laten we het ook nog even over de bomen hebben die de dreef afzoomden. Deze werden medeverpacht met het aanpalende perceel en de pachter had er het (kap)genot van maar ook de onderhoudsplicht. Bij het aankomen van een nieuwe pachter werden de bomen dan ook geteld en “geprezen” en dank zij zulke prijzie uit 1722 weten we dat er toen langs de Bruulmeers (en de Vette meers) 35 TRONCKEECKEN stonden, terwijl er in het Bruulbos 530 (jonge) opgaende eecken te vinden waren. De tronckeecken die we nu knoteiken noemen, staan er dus zeker al heel lang. We hebben hier te doen met de QUERCUS ROBUR of anders gezegd met de inlandse (zomer)eik. (De zomereik heeft eikels met steeltjes terwijl de bladeren geen steeltjes hebben; bij de wintereik is het net omgekeerd.)
Met het over de eikels te hebben, denken we er nu ook aan dat de pachter naast het kapgenot ook het eikelgenot had en die hebben wij altijd zwinsbooten horen noemen…