Middeleeuwen (vanaf 500-1500)

Helegans ‘t begin van der Vichten

Het Harelbeekse woud (Methelawoud tussen “Viva”– en “Fifta”-beek of forestum Methela vermeld in de 10de eeuw) was eigendom van de graaf van Vlaanderen. Het Methelawoud en het Feretbos werden doorsneden door de al in 965 genoemde “Fifta”-beek, die vanaf de 11de eeuw de grens vormde tussen de kasselrijen van Kortrijk en Oudenaarde.

Sint-Diederiksabdij vroeger
Saint-Thierry, zicht op kerk

De eerste nederzetting op het grondgebied van het huidige Vichte werd in 1090 gesticht door monniken van de Sint-Diederiksabdij (in Saint-Thierry bij Reims). Zij hadden op de westelijke oever van de Vichtebeek of “Fifta” (kant station) een partij bos gekregen van Robrecht II van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, en zijn zuster Adela van Vlaanderen, koningin-weduwe der Denen. De nederzetting was echter geen succes en in 1096 bleef er van de eerste bewoningskern slechts een ruïne over.

Robrecht II van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, graaf van Artesië, Graaf van Zeeland (ca 1065-1111)
Boudewijn VII van Vlaanderen (Hapkin of met de Bijl)
Boudewijn VII samen met zijn tante Adela van Vlaanderen

Rond die tijd doet ridder Goswin van Peteghem (waarschijnlijk een zoon van Ingelbert IV van Peteghem and Cysoing; voogd van de abdij Cysoing en vaandrig van de graaf van Vlaanderen die in 1096 deelnam aan de Eerste Kruistocht 1095-1099) zijn intrede in de geschiedenis van Vichte. Van Boudewijn VII (Hapkin of met de Bijl), graaf van Vlaanderen ontving hij een partij bosgrond in leen, ditmaal op de oostelijke oever van de beek (kant Vichteplaats), in de kasselrij Oudenaarde.  Op het woud gewonnen gronden kregen de naam van de beek: VICHTE. Vóór 1114 werd er een kerkje gebouwd, een “nova ecclesia”. “Nieuwkerke” werd de voorlopige naam van de nederzetting en van de heer. Goswin breidde uit en in 1116 nam hij de op de westelijke oever van de beek gelegen en vervallen goederen van de Sint-Diederiksabdij in leen. Op die wijze werden de twee oudste bevolkings- en bewoningskernen verenigd: de kerkelijke heerlijkheid van Sint-Diederik en de nederzetting van Goswin van Peteghem. Door deze samenvoeging ontstond Vichte als territoriale omschrijving.

In juni 1119 (periode overlijden van Boudewijn Hapkin) werd de “nova ecclesia” van Goswin door bisschop Lambrecht van Noyon-Doornik afgesplitst van Ingooigem en tot parochiekerk verheven.

De “Vebta”-oorkonde, gedateerd 28 september 1090, in het cartularium van de Sint-Diederiksabdij is de officieuze geboorteakte van de parochie Vichte. Rond het midden van de 12de eeuw werd de plaatsnaam “Nieuwkerke” verdrongen door de oeroude beeknaam Vichte, die voortaan de enige benaming van de territoriale en kerkelijke omschrijving werd. Na 1116 verloren de benedictijnen van Sint-Diederik de interesse in Vichte en concentreerden hun expansiepogingen op de Scheldeoevers, waar zij verscheidene altaria en de proosdij van Petegem verwierven. Deze proosdij werd het centrum van de bezittingen van de Franse abdij in Vlaanderen en bleef in hun handen tot in 1292.

De heer werd de enige drijvende kracht voor de ontwikkeling van Vichte. Hij beheerste vrijwel heel het grondgebied en was de patroon van de kerk. Vermoedelijk leverde dit hem moeilijkheden op met de geestelijkheid en op het einde van de 12de of in de eerste helft van de 13de eeuw droeg hij het patronaat in leen op aan de abdij van Sint-Diederik. De bevolking van Vichte, hoogstens een honderdtal mensen in het begin van de 12de eeuw, was ondertussen al aangegroeid en misschien al voor 1300 maar zeker in de 14de eeuw moest de kerk vergroot worden.

Goswin de Nova Ecclesia en zijn afstammelingen, heren van Vichte, speelden vanaf de 12de eeuw een kleine rol in het openbaar leven van het graafschap Vlaanderen. Goswin werd grafelijk maarschalk onder Diederik van de Elzas en zijn opvolgers slaagden erin erfelijke maarschalken van Vlaanderen te worden.

Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen, graaf van Artesië, Graaf van Zeeland (ca 1099-1168)

Lambrecht, een jongere zoon van het huis van Vichte, verschijnt omstreeks 1180 als eerste bekende baljuw van Kortrijk. Men kan niet zeggen dat de heren van Vichte in de 12de en 13de eeuw een zeer vooraanstaande rol speelden in Vlaanderen. Toch mogen zij tot de voorname edele vazallen van de graaf gerekend worden.

Van dit grijze verleden is er een monumentale, zwijgende getuige overgebleven: de nova ecclesia die Goswin liet bouwen tussen 1096 en 1114. Door het vinden van de “Vebta”-oorkonde in de Sint-Diederiksabdij te Reims, kwam haar oudste geschiedenis en meteen die van het dorp Vichte en zijn heren aan het licht. Meteen werd aan de miskende en vergeten H. Diederik gegeven wat hem toekomt.

BRON:

“NOVA TERRA QUE DICITUR VEBTA”
De abdij van Sint-Diederik bij Reims en de oudste geschiedenis van Vichte
door Dr. E. Warlop en L. Blockeel

 

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *